De geschiedenis van de Binckhorst begint in de Middeleeuwen bij het kasteel De Binckhorst en eindigt bij het 20ste eeuwse industrieterrein De Binckhorst.
De Binckhorst is een Haagse wijk die pas in de 20e eeuw is ontstaan nadat dit gebied door wijziging van gemeentegrenzen (de Wet grensregeling van 16 juli 1907) van Voorburg werd overgenomen. De oudste geschiedenis van de wijk zal voornamelijk agrarisch zijn, maar vermoedelijk liep er in de Romeinse tijd al een weg. In 1927 lanceerde N.J. Pabon de theorie dat de Binckhorstlaan het traject volgt van een oude Romeinse weg. Dit werd in 1943 door P.J. van Breemen voor onmogelijk gehouden, maar na de vondst van een Romeinse militaire post aan de Scheveningseweg staat de theorie van Pabon weer sterker. Er zal een weg hebben gelopen tussen de Romeinse stad Forum Hadriani en die wachtpost aan de Scheveningseweg. De exacte locatie van de weg is echter nog niet gevonden.
Eeuwen later, in de middeleeuwen vormde het gebied van de Binckhorst samen met het Bezuidenhout en de Rivierenbuurt één groot veengebied tussen de dorpen Den Haag en Voorburg. Zowel Den Haag als Voorburg lagen hoog en enigermate droog op een zandrug en daar tussen lag het lage, drassige veen. Het veen was in de middeleeuwen niet de favoriete plek om te wonen, maar er kon wel worden gewerkt. Veen werd als brandstof gebruikt. Het werd als het niet te nat ws opgegraven en gedroogd en heette dan turf. Dit veengebied was eigendom van de graaf van Holland en deze liet hier turf steken en vervoeren naar het Binnenhof, dat zijn residentie was. Later werd de turf van het hof vermoedelijk ook verkocht.
Kasteel De Binckhorst in ca. 1735, met op de voorgrond de Trekvliet.
De turfwinning verliep door de drassigheid in dit gebied niet altijd even makkelijk zoals we kunnen lezen in: (het gebied) 'daer men jaerlijcx voer sijn genadigde hove in den Hage sijn turf ut te delven pleecht ... die voirseide veenen seer verdolven sijn ende sijn genadige heer jaerlijcx daer luttel profijt of heeft'. Het werd er door de drassigheid dus steeds moeilijker om er turf te winnen. Daarom besloot het waterschap Delfland in 1442 een kade aan te leggen. Waar die precies liep is niet duidelijk, maar in ieder geval langs de Trekvliet. Enkele jaren later, in 1446, plaatste het waterschap een windmolen die het water moest overslaan in de Trekvliet. Door de bouw van de dijk en de molen was het gebied een polder geworden. Eén watermolen bleek echter niet genoeg en in 1459 werd de polder in twee delen gesplitst: de Veenpolder en de Binckhorstpolder. De oude molen bleef de Veenpolder bemalen en de Binkhorstpolder kreeg in 1461 de Oude Binckhorstmolen, die ook aan de Trekvliet kwam te staan.
Het oudste gebouw van de Binckhorst is het kasteel de Binckhorst. Kasteel is misschien een groot woord voor een gebouw dat in niets leek op bijvoorbeeld het Muiderslot. Het ging hier om niet veel meer dan een toren van een gewone ridder. Het kasteel werd voor het eerst in 1308 genoemd. Dan is Sijmon van Benthem bewoner en vermoedelijk was hij de eerste. Hij droeg het kasteel namelijk op aan de graaf en kreeg het van hem in leen terug. Dat lijkt een ingewikkelde constructie, maar hij was blijkbaar vazal van de graaf. In ruil genoot hij de bescherming van de graaf.
Het kasteel bestond in het begin uit slechts één zaal, één bovenverdieping en één toren en was omgeven door grachten en wallen. Die bleken ook wel nodig. Op het eind van de middeleeuwen woedde in Holland een burgeroorlog, de Hoekse en Kabeljauwse twisten, die door edelen en steden werden aangegrepen om reeds bestaande veten uit te vechten. De graaf vocht meestal met de steden tegen de edelen. De heer van de Binckhorst, Jacob van Rozenburg, was ook zo'n edelman en blijkbaar zo weerspannig dat graaf Willem in 1350 het beleg voor het kasteel sloeg. Hij had net de kastelen Rosenburgh en Polanen vergeefs belegerd en nu richtte zijn woedde zich op de Binckhorst. Er waren maar enkele dagen voor nodig voordat Jacob van Rozenburg het kasteel overgaf. Negen jaar later was het weer raak. Nu werd het kasteel belegerd door Delft, een fanatiek Kabeljauws-gezinde stad. Het kasteel werd ingenomen, met de grond gelijk gemaakt en verbrand. Niet lang na deze gebeurtenis werd het kasteel herbouwd.
Kasteel de Binckhorst - Kasteel de Binckhorst in 1727 (Haags Gemeentearchief).
Door vererving en door koop wisselde het kasteel de nodige keren van eigenaar, of eigenlijk bezitter, zolang het kasteel officieel een leen was (geleend werd) van de graaf. Het is achtereenvolgens onder meer bezit van de familie Rozenburg en de familie Leyenberch. In 1464 komt het in handen van een hoge ambtenaar, Dirc Poes of Pous Zijbrandszn, griffier van het Hof van Holland. Na hem komt het weer in handen van een edelman, een Vlaamse ridder Willem Snouckaert. Deze ridder was Raad-extraordinaris en beheerder van de Keizerlijke Bibliotheek van Karel V. Het huis bleef hierna lang in bezit van diens familie. In 1678 werd een Willem van Nobelaer, heer van Wissekerke eigenaar en twee eigenaren later was het in handen van de Rotterdamse koopman Johan Huiman. Deze liet het verbouwen naar de eisen van zijn tijd. In de 19de eeuw was het met de glorie van de Binckhorst gedaan. Het werd regelmatig verkocht, werd een onaanzienlijk café en raakte steeds meer in verval. Op 3 maart 1928 verzocht de eigenaar van het 'gebouw genaamd kasteel de Binckhorst' de gemeente het gebouw van de monumentenlijst te halen en het daarna te mogen slopen. De eigenaren Smit en Haksbergen schreven dat het gebouw zeer bouwvallig is en bijna niet meer te herstellen. Het werd ook steeds meer door de bebouwing ingesloten, zodat de waarde als oud gebouw steeds minder werd. Maar de gemeentelijke monumentencommissie wilde het gebouw behouden en laten restaureren en daarop werd het kasteel in 1928 eigendom van de gemeente Den Haag. De gemeente liet het in de jaren 1935-1936 grondig restaureren in het kader van een werkgelegenheidsproject voor jongeren. Het gebouw was in zo’n slechte staat dat het vooral leek op nieuwbouw in oude vorm. Het gebouw dat gerestaureerd werd bleek na onderzoek te stammen uit ongeveer 1590. Het bestond toen uit niet meer dan een zaal, een bovenverdieping en een toren. Latere eigenaars hebben het uitgebreid. Door de lange verwaarlozing was er van het oorspronkelijke interieur niet veel meer te vinden. Er was nog een originele schoorsteen in een van de vertrekken en men deed nog een belangrijke vondst aan oud-Hollandse tegeltjes.
Na de restauratie heeft het kasteel de Binckhorst verschillende bestemmingen gehad. Het werd onder andere gebruikt voor de opvang van Rotterdamse vluchtelingen en is weeshuis geweest.
De bouwfasen van kasteel de Binckhorst - De verschillende bouwfasen van kasteel de Binckhorst (bron: Historia 1942).
Aan het begin van de 20ste eeuw was de Binckhorst nog een landelijke polder. De Binckhorstlaan was nog een onverhard weggetje dat zich langs het kasteel slingerde. Maar nadat de polder in 1907 bij Den Haag werd gevoegd, verrees hier een industriewijk. In de jaren 1905-1907 was Den Haag al begonnen met de bouw van de tweede Gemeentelijke Gasfabriek aan het Trekvlietplein.
De Binckhorstlaan - De nog landelijke Binckhorstlaan in 1904. Het kasteeltje staat rechtsachter op de foto (Haags Gemeentearchief).
Dit bedrijf begon in Den Haag toen Johannes Jacobus Pennock zich in 1884 in Den Haag vestigde. Hij werd op 4-8-1849 ingeschreven op het adres Bleijenburg 4-6 en gaf toen als beroep 'rijtuigmaker' op. In 1913 gaf de gemeente een boek uit over de Haagse industrie en daarin schreef de firma Pennock over zichzelf dat de 'vanouds bekende Rijtuigfabriek van de Firma Pennock & Co' voorheen was gevestigd in de percelen Bleijenburg 4-14. Daar maakte men voornamelijk rijtuigen. De firma was volgens eigen zeggen 'een een van de eerste die zich in Nederland heeft toegelegd op de vervaardiging van koetswerk voor Automobielen'. Dit was zo’n succes dat de fabriek aan het Bleijenburg al snel te klein was. Bovendien kon men op deze plek geen efficiënt te gebruiken fabrieksruimte creëren. Een nieuwe fabriek was nodig om met het buitenland te kunnen concurreren. De ruimte daarvoor vond men net over de rand van Den Haag in de Binckhorst. De fabriek werd in 1902 gebouwd op de hoek van de Binckhorstlaan met de Weteringkade en werd in 1903 in gebruik genomen. Ook de familie Pennock ging er wonen, op huisnummer 2. De fabriek had nummer 2 en soms ook Weteringkade 155. Volgens de beschrijving uit 1913 moet de fabriek ruim gebouw zijn geweest. Er waren twee grote zolders voor de opslag van hout. Daaronder lagen de stoomzagerij en de verschillende werkplaatsen zoals de zgn. 'bakwerkerij', waar een veertigtal bakwerkers werkten aan ongeveer 50 koetswerken tegelijk. De beschrijving gaat daarna verder over de 'vuurwerkerij' met een twaalftal grote vuren, een bankwerkerij, een stelplaats waar de koetswerken op de chassis werden gemonteerd en een plaatwerkerij waar de auto’s werden voorzien van de metalen of aluminium panelen zoals treden en spatschermen. De auto’s werden daarna afgewerkt in de schilderswerkplaats, de beklederswerkplaats en de lakkamer. Dat alle werkplaatsen zijn elektrisch verlicht en dat er centrale verwarming is werd ook nog met trots vermeld. In 1912 werkten er 160 arbeiders die per week vier koetswerken afleverden. Terwijl Pennock in Bleijenburg vooral rijtuigen en koetsen maakte, ging het in de nieuwe fabriek om 'automobielen', althans de carrosserieën. De chassis van de auto's kwamen onder andere van het Franse Delahaye. Ook maakte Pennock bussen. Op internet zijn vele afbeeldingen van prachtige oude carrosserieën te zien. Tenslotte ging Pennock ook rijtuigen maken, voor tram en trein. Enigszins raadselachtig is dat de fabriek in 1896 al treinwagons zou hebben gebouwd en dat zou dan aan het Bleijenburg moeten zijn geweest. Als dat zo was dan moest het rijtuig na assemblage over de weg naar de dichtstbijzijnde spoorbaan zijn gereden, bij station Staatsspoor of station Hollandse Spoor. Over het einde van de fabriek is ook niet veel te vinden. Dat lag voor of na de tweede wereldoorlog.
Een van de eerste bedrijven die Pennock naar de Binckhorst volgden zal het centrale magazijn van de PTT zijn geweest. De PTT kampte met ruimtegebrek van haar magazijn en werkplaats (telefonie en telegrafie) in de Kazernestraat en ruilde grond met de gemeente voor nieuwbouw in de Binckhorstpolder. Als eerste werd het centrale magazijn daar gevestigd, maar in 1933 kwam daar ook de werkplaats. In 1918 werd het gebouw pas in gebruik genomen. Het is daarna nog uitgebreid met een verdieping en nieuwe bouwdelen.
Maar er vestigden zich nog veel meer bedrijven in de Binckhorst. In de jaren 1930 werd de Binckhorst uitgebreid met een haven. In 1935 werd een besloten om een havenarm te graven, evenwijdig aan de in 1932 aangelegde Maanweg. Dat gebeurde als werkverschaffingsproject. Een tweede havenarm kwam er pas in 1948.
Deze geschiedenis zal in de toekomst nog verder uitgebreid worden.
W.H.J.W. Deelman, De Binckhorst en zijn vroegere bewoners, in Historia, 1942, pp 213-216.
Gouthoeven, Chronijcke ende historiën van Holland, van Zeeland ende van Utrecht, 's-Gravenhage 1636.
Archief van de Dienst Stadsontwikkeling, bnr. 487, inv. nr. 2145.
Over Pennock is veel informatie op internet te vinden, helaas zonder bronvermelding.
Deze pagina is cookie-vrij.