Geschiedenis van Den Haag
onder de Graven van Holland
Home
Geschiedenis
Den Haag
Onder de graven van Holland
Verantwoording >>
Verantwoording - De Germanen
De pagina´s op deze website zijn nog in ontwikkeling. Hoewel het gaat om een hobby is geprobeerd de informatie zo zorgvuldig mogelijk samen te stellen. Om de betrouwbaarheid ervan te kunnen toetsen is de belangrijkste literatuur opgenomen en waar nodig een bronvermelding geplaatst. Suggesties voor verbeteringen zijn altijd welkom. Vragen beantwoord ik ook: Reacties

Voornaamste literatuur:
Besteman, J.C., J.M. Bos, H.A. Heidinga, Graven naar Friese koningen. De opgravingen in Wijnaldum., Franeker 1992.

Halbertsma, H., Frieslands oudheid, Utrecht 2000.

Verantwoording - De Graven van Holland
Voornaamste literatuur:
Boer, D.E.H. de, E.H.P. Cordfunke, Graven van Holland. Portretten in woord en beeld 880-1580, Zutphen 1995.

Blok, D.P., Holland sinds Gosses. De vorming van het graafschap opnieuw bezien, D.E.H. de Boer e.a. (red), Holland in Wording, Hilversum 1991. pp 9-

Janse, Antheun, Een in zichzelf verdeeld rijk. Politiek en bestuur van de tiende tot het begin van de vijftiende eeuw, Thimo de Nijs en Eelco Beukers (red), Geschiedenis van Holland, deel I, Hilversum 2002, pp 69-102

Monté Verloren, J.Ph. de, en J.E. Spruit, Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de Noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling, Deventer 1972

Voornaamste literatuur over Den Haag:
Van Houtte, J.A.e.a. (red), Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel II, , Utrecht 1951.
Smit, J.G, (red), Den Haag. Geschiedenis van de stad, deel I. Zwolle 2004


Voornaamste literatuur over de bouw van het Binnenhof:
Boer, C.H. de, ‘Hoe oud is toch Den Haag. Over de ouderdom van het grafelijk kasteel op het Binnenhof’, in : Jaarboek 1980. Geschiedkundige Vereniging Die Haghe, p 93-133

Calkoen, Jhr. G.G., ‘Het Binnenhof van 1247 - 1747’ Die Haghe. Bijdragen en Mededeelingen, Den Haag 1902, pp 35-

Calkoen, G.G., ‘De wording en ontwikkeling van het Hof in Die Haghe gedurende de middeleeuwen’, Die Haghe. Bijdragen en Mededeelingen, 1901, pp 8-68

Kuile, E. H. ter, ‘De bouwgeschiedenis van het grafelijk paleis op het Binnenhof’, Holland, 1978, pp 313-328

Kuyper, W, ‘De Koninklijke Zaal’, R.J. van Pelt en M.E. Tiethoff-Spliethoff (red), Het Binnenhof; van grafelijke residentie tot regeringscentrum, Dieren 1984, pp 313-328

Mekking, A.J.J., ‘De ‘Grote Zaal’ van Floris V te Den Haag’ D.E.H. de Boer e.a. (red), Holland in Wording, Hilversum 1991. pp 65-

Peters, C.H., ‘Het kasteel ‘Die Haghe’, Haagsch Jaarboekje voor 1894, pp. 5-67

Peters, C.H., ‘Enkele bladzijden uit de geschiedenis der Groote Zaal of Hof-Zaal’, in : Die Haghe: Bijdragen en Mededeelingen, 1905, pp 297-

Tasseron, L. Twaalf eeuwen Binnenhof, ‘s-Gravenhage 1956



Noten
1. Veel oudere theorieën over het ontstaan van Den Haag zijn ondertussen achterhaald. L. Tasseron opperde dat het Binnenhof oorspronkelijk een oud Frankisch hof kan zijn geweest uit het begin van de 8ste eeuw. Jacob van der Does in zijn ‘s-Graven Hage, met de voornaemste Plaetsen en Vermaeckelijkheden uit 1668 vermeldt een oorkonde die graaf Floris de Vette in 1097 in Den Haag uitvaardigde. Maar Jacob de Riemer denkt dat Den Haag pas met graaf Willem II een vaste residentie van de graven werd. Jacob de Riemer zat er het dichtste bij. De oorkonde van 1097 bleek verkeerd te zijn gedateerd en is een paar eeuwen jonger. Den Haag bestond dus nog niet in 1097.
G.G. Calkoen hield het najaar van 1247 aan als stichtingsjaar van het Hof, dit in verband met de verkiezing van Willem II tot Rooms Koning in die periode. Anderen houden 16 november 1229 aan, de dag waarop Dirc van Wassenaer in Leiden de akte tekent waarmee hij aan Floris IV al het rechtsgebied verkocht dat hij t.a.v. 'den hove' bezat van wijlen vrouwe Meilendis. Prof. E.H. ter Kuile stelde in 1978 dat Floris IV als stichter van het hof moet worden beschouwd. Volgens hem werd er op 16 november 1229 bovendien slechts een eerdere overdracht bevestigd. Al het metselwerk onder de vloer van de Grote Zaal (later Ridderzaal) dateert van de tijd van het oorspronkelijke ontwerp.

2. Een hof was een groot landbouwbedrijf waar een aantal boeren bij hoorden die er de grond bewerkten en andere diensten moesten verrichten. De boeren waren in meer of mindere mate slaaf van de heer die de hof bezat. De officiële term is horige en je had verschillende soorten horige. De een was minder ‘vrij’ dan de andere. De heer woonde in het hofgebouw. Het land dat daarbij hoorde werd door de horige boeren bewerkt. De horigen hadden zelf ook nog een stuk land dat ze zelf mochten bewerken. Ze woonden bij hun land in een boerderijtje. Deze vorm van slavernij is pas later in de Middeleeuwen ontstaan toen mensen zich om wat voor reden dan ook onder bescherming stelden van iemand die meer macht had dan zij. In ruil voor die bescherming moesten er voor die dienst allerlei werkzaamheden verricht worden, de zogenaamde diensten.

3. Volgens Jacob Kort in zijn Meilendis en de hof van Den Haag, Jaarboek Die Haghe 2002, 0. 13 ev verkocht Dirk van Wassenaar in 1229 de hof van Den Haag met toebehoren aan graaf Floris IV. De hof was hem toegekomen van zijn moeder Meilendis en stond op de plaats van het Binnenhof. Liggend aan de geestweg op de grens tussen geest en veen bij de waterpartij van de Hofvijver was dat de meest geschikte plek voor zo’n hof. Niet lang na 1229 en vermoedelijk onder graaf Willem II (1234-1256) werd het hofstelsel afgeschaft en ontstond op de hof in het Oostambacht het dorp Den Haag. Naderhand werd het bestuur van het graafschap in het Binnenhof gevestigd.

4.De middelste kelder (altijd de ‘oudste’ genoemd) is een gewelfd zaaltje waarin drie van de muren vensters bezaten en een deur. Dit moet dus oorspronkelijk een vrijstaand gebouw zijn geweest. F.A.J. Vermeulen dateerde dit zaaltje op ca. 1230. Later is het hele Binnenhofcomplex opgehoogd en werd de begane grondverdieping een kelder.

5. Rooms-koning was de titel die werd gebruikt door de Duitse koning vóór zijn kroning tot keizer. De kroning tot keizer gebeurde sinds Karel de Grote door de paus.

6. De Welfen waren een machtig Duits vorstengeslacht. Ook hun partij werden zo genoemd. Ook de hertogen van Brunswijk waren Welfen.

7. Het is wel bekend de graven oorkonden uitvaardigden in plaatsen waar ze op dat moment niet konden zijn, maar het feit dat Die Haghe wordt genoemd geeft aan dat de graaf er wel eens verbleef. De oorkonde is opgenomen in: Koch, A.C.F., Oorkondenboek van Holland en Zeeland, II, 's-Gravenhage, 1970., nr. 626

8. De “Klerk uit de Laage Landen” zegt hierover: “Nu is Coninc Willem in Hollant gecomen, daer hij mit groter weerdicheyt ontvangen wordt, als ’t wel recht was, ende quam rechtte voert in de Haege, ende deede ontbieden verstandele wercklude, om een Coninclijc Palleijs aldaer te maecke, dat noch hudendaechs die Oude Sael heet”.

9. C.H. Peters, Het kasteel “Die Haghe”, in Haagsch Jaarboekje voor 1894, pp. 51

10. Haar zoon Jan van Avesnes werd later graaf van Henegouwen worden en maakte daarna met succes aanspraak op het graafschap Holland.

11. In de Middeleeuwen vond een verschuiving van de macht plaats van de keizer naar de graaf. Na de Middeleeuwen zou de macht in Holland verder verschuiven en bij de steden terecht komen.

Macht naar de keizer
In eerste instantie was de verschuiving de andere kant opgegaan. De Germanen kozen eerst alleen een hoofd voor de oorlogsvoering. Later werd dit hoofd een echt stamhoofd en toen een van de stammen oppermachtig werd kwam uit deze stam de keizer voort. De keizer kon zijn rijk niet alleen besturen en stelde in veel districten ambtenaren aan, de graven. In ruil voor dit werk kregen deze graven geen geld, maar grondgebied ‘in leen’. Dat land werd door boeren bewerkt en de graaf leefde van de opbrengsten van het land. De graaf moest niet alleen het district (graafschap) besturen, maar met een aantal van zijn knechten klaar staan voor militaire dienst in het leger van de keizer.

Macht naar de graaf
Latere keizers verloren door troonstrijd steeds meer van hun macht. De troonkandidaten verzamelden zoveel mogelijk graven achter zich en gaven in ruil allerlei voorrechten aan die graven. Die werden daarom steeds meer onafhankelijk van de keizer. De graaf was langzamerhand zelf een vorst geworden. Op een gegeven moment was het graafschap Holland in feite een onafhankelijke staat (officieel bleef Holland tot 1648 onderdeel van het Duitse rijk, daarna werd het onafhankelijk).

Van grafelijke raad naar parlement
De graven regeerden niet alleen, maar lieten zich bijstaan door familieleden en enkele hoge edelen die zitting hadden in de grafelijke raad. De raad hield zich bezig met bestuur en was tevens rechtbank. Eerst werd de raad incidenteel bijeen geroepen, later (in 1428) werd het een permanente raad die steeds meer invloed kreeg. De raad werd uitgebreid met vertegenwoordigers van steden die invloed op het landsbestuur eisten. De graaf had voor het bestuur steeds meer geld nodig en de steden werden steeds rijker. Omdat er nog geen systeem van vaste belastingen bestond moest de graaf met de steden onderhandelen over hoeveel geld hij kreeg. In ruil voor dat geld moest hij inspraak van de steden toestaan. Zo breidde de grafelijke raad zich uit tot een voorloper van ons huidige parlement, de Staten van Holland.

Stadhouders
Doordat graven kinderloos stierven kwam het graafschap Holland in handen van buitenlandse graven en hertogen. Deze bouwden een steeds groter wordend conglomeraat van landen op waar zij graaf of hertog van waren. Omdat ze Holland nu niet meer eigenhandig konden besturen, stelden ze een plaatsvervanger aan, de stadhouder.

12. Zie Jacob Kort, ´Meilendis en de hof van Den Haag´, Jaarboek Die Haghe 2002, 13 ev. en Breemen, P.J. van, ´Over een mogelijke oorsprong van Die Haghe en Hagheambacht´, Die Haghe jaarboek 1950, 60-62

13.De datering van de oudste kelder onder de Ridderzaal staat in: Vermeulen, F.A.J., Handboek tot de geschiedenis der Nederlandsche bouwkunst, deel I, ?s-Gravenhage 1928, 483.
Een andere kunsthistoricus, C. de Wit, meent zelfs sporen van een ouder gebouw op het Binnenhof te hebben ontdekt. Onder de Ridderzaal ontdekte men een andere ruimte die nooit gebruikt was als kelder, maar volgestort was met zand. De muren van deze ruimte waren afgebrokkeld en daarom meent De Wit dat het hier gaat om een gebouw dat tijdens een oorlog verwoest is, en wel in de Loonse oorlog dus in ongeveer 1203. Dat betekent dat dit gebouw daar zo?n zeventig jaar als ruïne heeft gelegen zonder dat de resten opgeruimd zijn en er omheen allerlei fraaie nieuwbouw werd gepleegd.
Het lijkt mij eerder het hier gaat om een deel van het ´paleis´ van Willem II dat nooit afkwam en door zijn zoon Floris V is gesloopt om plaats te maken voor de Ridderzaal. Dat sluit ongeveer aan op wat W. Kuyper voorstelt in: Kuyper, W, ´De Koninklijke Zaal´, in: R.J. van Pelt en M.E. Tiethoff-Spliethoff (red), Het Binnenhof; van grafelijke residentie tot regeringscentrum, Dieren 1984, pp 313-328. De ophoging van het Binnenhof wordt behandeld in Calkoen, Het Binnenhof, 50. Over de ruïne zie De Wit, 7
Zie verder: Beschrijving van de grafelijke zalen op het Binnenhof te ´s-Gravenhage, in opdracht van den minister van Waterstaat bewerkt door de Commissie van Advies en uitgegeven door de Maatschappij ter Bevordering der Bouwkunst, 1907.
De naam Rolzaal is afkomstig van de rol van perkament, waarop de rechters van het Hof van Holland hun vonnissen schreven.


14. De naam Grote Zaal werd pas in de 19de eeuw vervangen door de romantisch klinkende naam Ridderzaal. Vrijwel alle historici blijven de term Grote Zaal hanteren, maar omdat buiten deze kring bijna niemand deze naam kent gebruik ik bij voorkeur de hedendaagse benaming Ridderzaal.

15. Mekking, A.J.J., De ´Grote Zaal´ van Floris V te Den Haag in: D.E.H. de Boer e.a. (red), Holland in Wording, Hilversum 1991, pp 74-75-

16. A.A. Beekman, De wateren van Nederland. ´s-Gravenhage, 1948, 15.

17 ´Kronijk van Holland van een ongenoemde geestelijke (gemeenlijk geheeten Kronijk van den Clerc uten laghen landen bi den see)´, Bronnen van de geschiedenis der Nederlanden in de Middeleeuwen, Nieuwe serie 6, Utrecht 1867

18.J.K. de Cock, Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland in de middeleeuwen op fysisch-geografische grondslag, Groningen, 1965, p. 88 e.v.

19. Jacob de Riemer, Beschryving van ´s-Graven-hage, deel I, 5

20. H.E. van Gelder, ´s-Gravenhage in Zeven Eeuwen, Amsterdam, 1938, pp 49-50

21. De schout was vooral voorzitter van de plaatselijke rechtbank waarvan de schepenen lid waren. De schout vroeg hen namens de graaf om vonnis te wijzen. Hierna voerde de schout het vonnis uit. De schepenen werden door de schout uit de Haagse burgerij gekozen.

22. Uitgifte van land in 1276 aan Bruyn uter Haghe, onder verwijzing naar de plichten van de buren van Die Haghe; voor 25 morgen is 26 sch en 15 hoenders verschuldigd, voor ander land 16 sch en 12 hoendeers (Folder Ontstaan van Den Haag, Haags Gemeentearchief 1995 en Kruisheer, Oorkonden, nr. 517)

.