De Hofvijver op het Binnenhof in Den Haag was lange tijd het decor van het Haagse hofleven. Een korte geschiedenis.
-
N.B. Dit verhaal is nog in bewerking.
De Hofvijver in Den Haag is de bekendste vijver van Nederland. Aan en bij de vijver liggen de belangrijkste regeringsgebouwen van ons land en de Hofvijver is vaak letterlijk in beeld bij belangrijke politieke gebeurtenissen. De Hofvijver was altijd het centrum van de politieke macht.
Over het ontstaan van de Hofvijver is niet meer bekend dan dat hij rond 1352 is gegraven. Onderzoekers C.H. Peters en G.G. Calkoen deden uitgebreid onderzoek naar de oudste geschiedenis van het Binnenhof. Uit zijn onderzoek concludeerde Calkoen dat de vijver omstreeks 1360 was gegraven, maar Peters vond hierna een rekening waarin het graven van de vijver werd genoemd. De Hofvijver bleek in 1352 te zijn gegraven in de regeringstijd van Willem V, de graaf van Holland (zie ook Beierse graven).
De Hofvijver zoals die er rond 1550 moet hebben gezien. Rechts staat de Gevangenpoort, daarna zie je iets wat een stuk Buitenhof moet voorstellen (nu staat daar de snackcar), dan de gebouwen van het Binnenhof, met rechts de torens van de Ridderzaal. De hoogste toren van de gebouwen aan de Hofvijver is de Hofkapel, de eigen kerk van de hovelingen. In het midden de plaats waar de staat misdadigers die de doodstraf hadden gekregen liet terechtstellen, het zogenaamde 'Groene Zoodje'. De Lange Vijverberg daarachter was afgesloten. OP het eind van de Hofvijver is rechts het huidige Ministerstorentje te zien. Links de 'uterste poort' op de hoek van de huidige Korte Vijverberg en het huidige Korte Voorhout (In 1730 gemaakt door Reinier Boitet voor het boek van Jacob de Riemer.
De Hofvijver werd gegraven op het terrein van het grafelijk kasteel dat onder graven uit een eerdere dynastie op het Binnenhof was aamgelegd Binnenhof). Deze graven hadden waarschijnlijk al een woning op het Binnenhof, maar graaf Willem II gaf volgens een oude kroniek in 1248 opdracht tot de bouw van een vorstelijke woning. Tijdens de bouw sneuvelde de graaf en het duurde hierna enige tijd voordat de bouw onder zijn zoon voortvarend voortgezet werd. Het resultaat was een kasteelachtig complex dat vermoedelijk rond 1290 gebruiksklaar was. In die periode graaf Floris V regelmatig op het Binnenhof wonen. Graven hadden meer woningen in het graafschap, maar het Binnenhof werd de belangrijkste daarvan.
Het kasteel was een tamelijk groot complex. De grafelijke familie woonde in het binnenste deel van het kasteel, het Binnenhof. Daar stonden ook andere belangrijke gebouwen, maar het was er nog lang niet volgebouwd. Voor het Binnenhof lag een voorhof dat we nu kennen als Buitenhof. Ook dit was nog lang niet volgebouwd. Achter het Binnenhof lagen de grafelijke tuinen. Om het Binnenhof lag een binnengracht en om het gehele complex lag een buitengracht. Die liep om het Buitenhof, achter de Hoogstraat en het Achterom en ging vandaar naar de Lange Houtstraat. Daar ging hij om de grafelijke tuin tot het Tournooiveld en liep vandaar waarschijnlijk naar de Plaats. Na de Plaats sloot de buitengracht aan op de Haagse Beek.
Het terrein waar de Hofvijver werd gegraven, was eerst gewoon binnenterrein van het kasteel. Het lag vermoedelijk tussen de binnengracht en de buitengracht. Volgens C.H. Peters lag tussen de grachten een park en een oefenterrein voor ridders en soldaten. Aan de andere kant van de gracht, op de Kneuterdijk, werden namelijk riddertoernooien gehouden. De Kneuterdijk was toen nog een open vlakte. Calkoen denkt dat hier een waterkom lag, want andere kastelen hadden ook een vijver om water op te vangen. Het zijn allebei overigens vermoedens die niet worden bevestigd door vermeldingen in archieven, kronieken of vondsten uit archeologisch onderzoek. Het lijkt niet onlogisch dat hier een park lag, of een oefenterrein voor ridders, of een waterkom1.
De laatste decennia wordt weleens geschreven dat een duinmeer de voorloper van de Hofvijver zou zijn, maar in oude bronnen en literatuur wordt een duinmeer niet genoemd. Ook in (oude) geschiedenissen van Den Haag wordt geen duinmeer genoemd. Het verhaal van het duinmeer duikt pas op in 1955. Toen schreef Jacques Sinninghe in het artikel ‘Vijver en Vijverberg’ dat op het Binnenhof "twee snelle, onstuimige beken" in een duinmeer uitkwamen. De beken en het duinmeer lagen er al voordat het grafelijk kasteel op het Binnenhof werd gebouwd. In archieven en in literatuur is er echter geen sprake van twee snelstromende beken en een duinmeer, voordat het grafelijk kasteel op het Binnenhof werd gebouwd. In die tijd stroomde er misschien één beek langs het Binnenhof en was er vrijwel zeker geen duinmeer.
Slechts twee beken kunnen iets met het Binnenhof te maken hebben. Dat waren de Haagse Beek en de Bosbeek. De Haagse Beek liep van de Zeestraat door het Noordeinde naar de ongeveer twee meter hoger gelegen Plaats. Daar kwam de Beek uit bij de Hofvijver. Om het water naar de Hofvijver te laten stromen, werd de Beek steeds dieper in het land ingegraven. Dat kostte veel moeite en de Beek werd nooit een snel stromend water. Vaak was hij verstopt of stroomde hij moeilijk door. De Beek is op zijn vroegst pas gegraven tijdens de aanleg van het Binnenhof.
Sinninghes andere beek zal de Bosbeek zijn geweest. Deze beek kwam uit het Haagse Bos en liep langs het (hoger gelegen) Binnenhof. Rond 1442 voorzag men deze beek van dijken omdat hij het lager gelegen Bezuidenhout onder water zette. De Bosbeek voerde toen vermoedelijk geen water naar het Binnenhof en het is onbekend of hij dat vroeger ooit had gedaan.
In de geschiedenis van het Binnenhof bestaan dus geen snel stromende beken, maar ook een duinmeer is niet bekend. Onderzoekers als Calkoen en Peters schreven veel over middeleeuws Den Haag, maar vonden in archieven niets dat kon wijzen op een duinmeer. Calkoen komt niet verder dan te vermoeden dat de Hofvijver vermoedelijk is voorafgegaan door een waterbassin. Ook in oude kronieken wordt geen duinmeer vermeld (zie verder bij noot 2)2.
Uit rekeningen blijkt dat de Hofvijver in 1352 is gegraven, maar die rekeningen vermelden niet waarom die werd gegraven. Dat is nog steeds niet bekend. Er wordt vermoed dat de graaf behoefte had aan een groot waterbassin en misschien wilde hij ook wel een mooie vijver. Vermoedelijk combineerde hij beide wensen. Calkoen en Peters vermoeden dat de Hofvijver is uitgegraven tussen de binnengracht die langs het Binnenhof liep en de buitengracht die langs de huidige Lange Vijverberg liep.
Tijdens het graven van de vijver schepte men het zand vermoedelijk naast de vijver en ontstond zo de Lange Vijverberg. Deze straat ligt hoger dan de omringende straten. De Hofvijver ging onderdeel uitmaken van de grachtengordel rond het Binnenhof en om de Hofvijver kwam zelfs een muur. Op enkele plaatsen stond eerst een houten schutting. In de begintijd had de muur kantelen, zoals kastelen die ook hadden. Kantelen gaven gebouwen een kasteelachtig uiterlijk en daarom lieten edelen en ridders die een woning hadden in Den Haag ook een muur met kantelen om hun huis neerzetten. Je vond deze grote adellijke woningen bijvoorbeeld op de Kneuterdijk. Op afbeeldingen is te zien dat de muur rond de Hofvijver er in de achttiende eeuw nog stond, maar dan heeft hij geen kantelen meer. Vermoedelijk is de muur dan al enkele malen verbouwd. Hij lijkt in ieder geval veel lager te zijn geworden3.
Hofvijver. (Gemeentearchief Den Haag).
De Hofvijver diende dus vermoedelijk voor de opslag van water. Het water dat men in perioden met regen hier opsloeg kon men in de zomer gebruiken voor bijvoorbeeld de grachten. Voor zover bekend kreeg de Hofvijver water uit de Haagse Beek. De vroegste geschiedenis van de Beek is nauwelijks bekend en in de Haagse binnenstad wordt hij voor het eerst genoemd in een rekening uit 1460-1462. Uit deze rekening blijkt dat de Beek in de jaren daarvoor over de Plaats liep, maar toen al was afgesloten. Het water van de Beek liep toen in de buitengracht van het kasteel. Die lag achter het Buitenhof, dus achter de Hoogstraat en het Achterom en liep om het Binnenhof heen. Aan de zuidkant van het Binnenhof kwam het Beekwater via een tussengracht en een binnengracht aan de voorkant van het Binnenhof in de Hofvijver.
De Haagse Beek was geen onuitputtelijke stroom van vers water. Het traject liep van Kijkduin naar het Binnenhof en onderweg passeerde de Beek twee hoogtes. Bij Zorgvliet en bij de Hoogstraat moest de Beek twee hoogtes passeren. Omdat water alleen omlaag stroomt, moest men de bedding hier diep ingraven om voldoende verval te krijgen en helemaal perfect kreeg men dit nooit voor elkaar. Zowel bij Zorgvliet als in de Haagse binnenstad raakte de Beek verstopt of liet hij minder water door. Rond 1620 moest men zelfs een grote windmolen aanleggen die extra water in de Beek moest overslaan. Stadhouder Maurits vond dat het water in de Hofvijver te laag stond en wilde dat het waterpeil ongeveer twintig centimeter hoger werd. De molen stond vlakbij het huidige Plein 1813 en pompte water uit de Noordbuitensingel (Mauritskade) naar de Beek in de Zeestraat. De molen werkte goed, want in 1622 klaagden bewoners van huizen naast de Hofvijver over wateroverlast.
Hoe de waterstand van de Hofvijver in latere eeuwen op peil bleef is niet helemaal duidelijk. Bewoners van het Binnenhof klaagden vaak over stremming van de Beek en over te weinig vers water in de Hofvijver. Daar werd echter niets aan gedaan, vermoedelijk omdat een betere aanvoer van water veel geld zou kosten. Pas in de negentiende eeuw besloot men de watertoevoer van de Beek grondig te verbeteren. In de jaren 1845-1847 bouwde men een stoomgemaal op landgoed Hanenburg. Dit gemaal pompte water uit de Loosduinsevaart (via de Valkenbosvaart) naar de Beek, zodat de Beekmolen bij Plein 1813 overbodig werd4.
Overtollig of vuil water liet men uit de Hofvijver weglopen naar het Spui. Het Spui was het afwateringskanaal van het Binnenhof, zoals de naam eigenlijk al aangeeft. Een spui is een sluis of stuw die het water in een afwateringskanaal tegenhoudt of doorlaat. Het kanaal achter het spui ging men ook Spui noemen. Omdat het Binnenhof een stuk hoger ligt dan het terrein van het Spui, was dit kanaal vermoedelijk altijd al de natuurlijke afwatering van het Binnenhof. In of omstreeks 1344 of 1345 werd het Spui doorgetrokken tot de Vliet.
Het is niet bekend of het Spui het water was waardoor de Hofvijver kon afwateren. Op dit moment loopt het water van de vijver weg naar de Prinsessegracht en rond 1445-1446 lag er bij de Plaats een spui, waardoor water uit de vijver kon weglopen naar de Hoogstraat. Daar kwam het water in de hoofdtak van de Beek en die kwam uiteindelijk uit bij het Spui5.
Overigens is de ligging van waterlopen op en rond het Binnenhof niet altijd even duidelijk. Er kwamen verschillende grachten uit op de Hofvijver en de aan- en afvoer van water werd waarschijnlijk door sluizen geregeld. In literatuur is daarover niet veel te vinden en bruikbare kaarten zijn er pas vanaf 1560. Van vóór 1560 bestaan enkele reconstructietekeningen, die in de negentiende en twintigste eeuw zijn gemaakt. De tekeningen zijn gebaseerd op niet altijd gemakkelijk te interpreteren informatie uit archieven en spreken elkaar soms tegen.
Reconstructie van de grachten op en rond het Binnenhof rond 1500, naar een kaart van G.G. Calkoen. Tot ergens voor 1460 kwam de Beek via de Plaats uit in de Hofvijver, daarna liep het Beekwater door de buitengracht achter de Hoogstraat (1), een stuk Achterom (2), door een sloot over het Buitenhof (3) naar de binnengracht (4) en kwam bij de Middenpoort (mi) in de Hofvijver uit. Als water uit de Hofvijver moest weglopen ging dit vermoedelijk via een van de twee grachten bij 6 naar het Spui.
Op een vijver kun je natuurlijk ook varen en schaatsen en in de Middeleeuwen werden er ook steekspelen gehouden. De Hofvijver lag achter een muur met kantelen en hoorde dus bij het hof van de graaf. Onder Albrecht van Beieren, in de tweede helft van de veertiende eeuw, was het Binnenhof het middelpunt van een stralend hofleven. Albrecht was de eerste graaf (hertog3 die permanent lange tijd in Den Haag woonde. Daarom ontstond hier een bloeiend hofleven dat de edelen rond het hof veel vertier bood. Het hof kon varen en schaatsen op de Hofvijver en edelen hielden er steekspelen met bootjes. Hoe dit steekspel verliep is alleen bekend uit een beschrijving uit Frankrijk. Daar werd een niet te diep stuk water afgezet en plaatste men op de oever een tribune. De ‘kampioenen’ (deelnemers, edelen), verdeelden zich over twee partijen, de roden en de blauwen. Er was een rode en blauwe rooiboot met enkele roeiers en een stuurman. De kampioen ging met een grote houten lans op voorplecht van de roeiboot staan. De lans had aan beide kanten een platte kop. Vervolgens roeiden de boten met volle kracht langs elkaar en de moesten de twee edelen proberen elkaar van de plecht af te stoten. Wie bleef staan had gewonnen en kon door naar de volgende ronde4.
In april 1394 vond een veel beschreven gebeurtenis plaats. Uit enkele korte vermeldingen in de grafelijke rekeningen blijkt dat een hofdame van de gravin een diamant verloor in de Hofvijver5. In 1394 was Albrecht van Beieren de graaf en kort voor deze gebeurtenis (op 30 maart 1394) was hij in Keulen getrouwd met Margaretha van Kleef. Toen een van haar hofdames een diamant in de Hofvijver verloor, liep hij nog in een roze wolk. Hij vroeg aannemer Claes Reynerszoon namelijk de Hofvijver leeg te laten lopen.
Claes moest daarvoor bij het Spui een gat in de beschoeiing maken, waarschijnlijk in de buitenste gracht, zodat het water daar weg kon lopen. Het Spui was gegraven om overtollig water weg te laten lopen uit de grachten om het Binnenhof en er lag een sluis, maar blijkbaar lag die te hoog om de Hofvijver helemaal leeg te laten lopen. Bij het maken van het gat ging het mis. De korte mededeling in de rekeningen geeft niet aan wat er precies gebeurde, maar vermoedelijk werd het gat groter dan de bedoeling was en kreeg het Spui teveel water te verwerken (“overmids dat gat ghewielt was”). De aannemer moest nu twee dammen aanleggen aan beide kanten van het Spui. Waarschijnlijk was het probleem dat de Hofvijver leegliep, maar aan de ander kant ook volliep. Claes Reynerszoon moest ook twee dammen maken, die waarschijnlijk water uit de Hofvijver moesten houden. Waar deze dammen kwamen is niet helemaal duidelijk. De rekening vermeldt een dam bij de “uterste poorte” en een dam bij het huis van Didden (“Didden huys”).
De term “uterste poort” werd gebruikt voor twee (of misschien meer) poorten. De ene uiterste poort stond op de plaats tegenover het Haags Historisch Museum. De andere uiterste poort was een klein poortje tussen het huidige Binnenhof en het huidige Plein. Op deze plaats staat nu de Grenadierspoort, schuin tegenover het Mauritshuis. Op deze plaats mondde een gracht uit in de Hofvijver. Deze gracht stond in verbinding met de hierboven al genoemde Bosbeek.
Waar het huis van de heer Didden stond is niet bekend. Didden werd een keer veroordeeld, maar verder is er over hem niets bekend. We kunnen dus alleen gissen naar de plek van de tweede dam. Vermoedelijk lag die in een andere gracht waardoor water de Hofvijver instroomde. Veel schrijvers menen dat Claes Reynerszoon een dam legde voor de Haagse Beek, maar dat deed hij (waarschijnlijk) niet. Ten eerste legde hij twee dammen om water tegen te houden. Ten tweede kwam het water van de Haagse Beek uit een gebied dat twee meter lager lag dan het Binnenhof. Om dat water tegen te houden hoefde je geen dam te maken. De tweede dam lag waarschijnlijk in een gracht die ook aan de zuidkant van het Binnenhof lag, bij de Lange Poten (zie ook noot 2 2).
fragment van 1620 NN De Beek en andere sloten met Hofvijver gr.1056(Gemeentearchief Den Haag).
Dit verhaal is nog niet helemaal af. Bijgewerkt op 09-05-2012.
Mieke van Baarsel, ‘De Hofvijver in gebruik’, in Ons Den Haag Gister en Vandaag, 1e jaargang, 1986, afl. 1
C.H. Peters, Die Haghe tijdens de 14e eeuw, manuscript, zj
Kees Stal en Victor Kersing, ‘Ruimtelijke ontwikkeling in de late Middeleeuwen’, in J.G. Smit, Den Haag. Geschiedenis van de stad, Zwolle, Het begin: de ontstaansgeschiedenis van de Haagse regio, Zwolle, 2004.
Jacques R.W. Sinninghe, ‘Vijver en Vijverberg’, deel 1 in de serie: Rond de hofvijver, ’s-Gravenhage 1955-1974.
z.n., ‘Watersport op den Hofvijver te 's-Gravenhage in de 16e eeuw‘, in: Haagsch jaarboekje, 1889 ; p. 64-66.
-
1. Peters 14-15.
2. Het verhaal van de twee beken klopt in ieder geval ook niet. Jacques Sinninghe schreef in zijn in 1955 verschenen artikel ‘Vijver en Vijverberg’: “Door het centrum van Den Haag stroomden eens twee snelle, onstuimige beken, die in voor- en najaar het land rondom onder water zetten. Een van deze beken kwam uit het duinland en de andere uit het Haagse Bos, en niet ver van de plek waar ze samenvloeiden, ontstond een meertje. Toen het “kasteel van die Haghe” (Binnenhof) werd gebouwd kwam deze plas goed van pas: zij werd uitgediept en opgenomen in het grachtenstelsel, dat de burcht omgaf. Omstreeks een eeuw later ontwierp graaf Aelbrecht het Vijverplan. Het meertje werd opnieuw uitgediept en vergroot …”.
In archieven wordt alleen genoemd dat de vijver werd gegraven. De context van het verhaal moet je zelf bedenken of uit andere bronnen destilleren. Van de beek uit het Haagse Bos, de Bosbeek, is bekend dat hij het land (onder andere het Binnenhof) onder water zette. Maar de beek uit het duinland, de Haagse Beek, kan dat niet hebben gedaan. De Haagse Beek liep immers van laag gelegen land naar hoog gelegen land. Het verschil is soms meer dan twee meter. Sleuven die men van een oude beekloop vond bleken twee meter lager te liggen dan de grond van het Binnenhof. Het hoogste punt ligt ter hoogte van de Plaats en de Lange Vijverberg die nog hoger ligt). Als het water van de Haagse Beek is gebruikt voor het vullen van de Hofvijver moet dat met een handmolen of rosmolen (paardenmolen) zijn gebeurd. Windmolens bestonden in deze tijd nog niet. En veel capaciteit hadden deze molens niet. De Beek ging pas veel water leveren toen er onderaan een windmolen werd geplaatst die water uit de Mauritskade haalde en die onder de Mauritskade omhoog ging pompen.
3. Albrecht was graaf van Holland, maar hertog van Beieren-Straubing.
4. Watersport op den Hofvijver pp 64-66.
5. De hier genoemde grafelijke rekening is die van de rentmeester van Noortholland uit 1394, fo. 44verso, opgenomen in: D.E.H. de Boer, D.J. Faber en H.P.H. Jansen, ‘De rekeningen van de grafelijkheid van Holland uit de Beierse periode, serie II’, in Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote Serie 182, ‘s-Gravenhage 1983, p 81.
6. -
7. -
8. -
© Voor niet-commercieel gebruik mogen teksten worden overgenomen met bronvermelding of een link naar deze pagina.
Dit geldt ook voor afbeeldingen zonder bronvermelding. Voor gebruik van de andere afbeeldingen moet u zich wenden tot de eronder vermelde eigenaar.
Suggesties voor verbeteringen zijn altijd welkom. Reacties.
Deze pagina is cookie-vrij.