Deze pagina geeft uitleg over verschillende onderwerpen uit de Haagse geschiedenis of die met de Haagse geschiedenis te maken hebben.
De lijst is nog beperkt, maar wordt uitgebreid.
Dit is de akte waarbij een huis of stuk grond voor de schepenen van Den Haag in eigendom overgaat aan de nieuwe eigenaar. Het onroerend goed wordt ‘getransporteerd’ naar de nieuwe eigenaar.
Ambtenaar die de graaf als bestuurder vertegenwoordigde in plattelandsdistricten en steden. De Hollandse graaf ging in de 13de eeuw naar voorbeeld van Frankrijk of Vlaanderen baljuws aanstellen. Het nieuwe van deze functionaris was dat hij afhankelijk was van de graaf en niet als een edelman met een eigen lokale machtsbasis een eigen politiek ging voeren. De baljuw werd benoemd en betaald door de graaf en kon ook weer worden ontslagen. De invoering van deze functie gaat gelijk op met de vestiging van de landsheerlijke macht van de graaf, dat wil zeggen dat de graaf van zijn graafschap een zelfstandig koninkrijkje maakt.
De baljuw was in eerste instantie voorzitter van een regionale rechtbank. De leden van deze rechtbank waren de rechters en dat waren meestal edelen (in de middeleeuwen ‘welgeboren mannen’ genoemd). Omdat de baljuw de graaf vertegenwoordigde had zijn rechtbank verdergaande bevoegdheden en mocht bijvoorbeeld de doodstraf opleggen. Er waren ook zgn. ‘lagere rechtbanken’ van schout en schepenen die alleen lichte straffen mochten opleggen. Naast de grote regionale baljuwschappen als Kennemerland, Rijnland en Delfland, ontstonden er ook kleinere baljuwschappen als ’s-Gravenhage, Naaldwijk en Maasland. De Haags baljuw had een bijzondere positie. Hij was oorspronkelijk hofmeester van het grafelijk kasteel geweest en later tevens rentmeester aan het hof. Hij leidde oorspronkelijk ook het dorpsbestuur en benoemde later de leden van het Haagse dorpsbestuur, de schout en de schepenen.
Dezelfde ambtenaar wordt elders onder andere drost genoemd. Het Hof van Holland (de hoogste rechtbank van Holland in de middeleeuwen) had een drost in dienst die belast was met de opsporing van misdrijven.
Een soort belasting. De graaf werd geacht eigenaar van al het land in het graafschap te zijn en kon daarom een belasting heffen voor gebruik van de grond. Dit was de ‘vaste jaarbede’. Als de graaf meer geld nodig had, dan moest hij zijn onderdanen om een 'buitengewone bede' vragen. Hoewel de onderdanen die niet zomaar konden weigeren moest de graaf daar een gunst voor teruggeven, bijvoorbeeld door stadsrechten te verlenen.
Middeleeuwse benaming van de boerderij die op het Buitenhof van het grafelijk kasteel lag. In 1343 lag de bouverie bij de Gevangenpoort Veel kastelen hadden binnen de kasteelmuren zo’n kasteelboerderij. De boerderij besloeg een groot deel van het tegenwoordige Buitenhof en kende hooi- en graanbergen, stallen voor melkvee, werkpaarden, een karnhuis, een melkhuis, koren- en dorpshuis, een ossenstal voor het slachtvee en een rosmolen om te malen.
Een stad had in de 17de en 18de eeuw meer dan één burgemeester. De functie van burgemeester is te vergelijken met die van wethouder. In 1559 mocht Den Haag twee burgemeesters benoemen. In 1591 kwam er een derde bij. Burgemeesters werden aangesteld om een deel van het stadsbestuur te voeren. De aanstelling was voor een jaar. Daarna werden burgemeesters in het algemeen (weer) lid van de Vroedschap. Dat was althans in (andere) steden gebruikelijk, maar in Den Haag werden burgemeesters meestal gekozen uit de schepenen. Het Haagse dorpsbestuur week ook op andere punten af van dat van andere plaatsen. In veel opzichten leek het op een stadsbestuur, maar dat was het weer net niet.
Vroeger had niet iedereen de zelfde rechten. Zowel op het platteland als in de steden had je pas rechten als je over voldoende geld beschikte. In steden kon je dan burger worden en had je allerlei rechten, maar ook plichten. Op het platteland waren geen burgers en had je alleen bepaalde rechten als je een bepaalde, meetellende boerderij had. Den Haag was eigenlijk een dorp, maar leek in dit opzicht op een stad. Het had namelijk burgers. Je was automatisch burger als je ouders burger waren. Anders kon je burger worden als je een bepaald bedrag aan entreegeld kon betalen. Dat bedrag was voor die tijd niet heel erg hoog, maar ook niet laag. Als je in Den Haag geboren was kostte het burgerrecht je vijftien gulden. Als je buiten Den Haag geboren was betaalde je meer. Een burger van een stad had veel meer rechten dan andere inwoners. In theorie kon je deelnemen in het stadsbestuur. Naast de voorrechten had de burger ook de lasten te dragen. Een burger betaalde belastingen en kon ook verplicht worden deel te nemen in de schutterij. Den Haag kreeg vanaf 1370 een burgerrecht toen Albrecht van Beieren voorschreef dat iemand die van de Haagse privileges wilde genieten hier vijf jaar belasting moet hebben betaald. De oudst bewaarde ‘burgerboeken’ van Den Haag beginnen in 1623.
Het Duitse Rijk was oorspronkelijk het grote rijk van keizer Karel de Grote. Door verdeling onder erfgenamen raakte het rijk verdeeld en bleef een middenrijk over dat als Heilige Roomse Rijk of Duitse Rijk bekend bleef staan. De keizer daarvan liet het lokale bestuur over aan ambtenaren die graven werden genoemd. Enkele graven kregen bijzondere titels, zoals markgraaf en andere graven kreeg een hogere status als hertog. Graven werden aangesteld door de keizer, maar op den duur kregen de graven en hertogen meer macht en vormden ze eigen staatjes die in meer of mindere mate nog afhankelijk waren van de keizer. Veelal was het niet meer de keizer die de nieuwe graaf koos, maar werd deze automatisch opgevolgd door de keizer. Soms liet de keizer zich gelden en bemoeide hij zich met de keuze van een nieuwe graaf. Vaak was daar oorlog voor nodig. Ook de opvolging van de keizer ging vaak met strijd gepaard. De keizer werd juist niet meer automatisch door zijn zoon opgevolgd, maar werd gekozen door enkele graven en bisschoppen die keurvorst werden genoemd. De keurvorsten waren graven of bisschoppen met een hoge status. Een van hen was Frederik van de Palts, die een tijd in een paleis op de Kneuterdijk woonde.
De graafschappen, hertogdommen en bisdommen van Nederland hoorden tot 1648 ook tot het Duitse rijk. De keizer had hier op den duur om allerlei redenen nog maar weinig te vertellen. De noordelijke Nederlanden kwamen in opstand tegen de landsheer van de Nederlanden en bij de vrede van Münster/Westfalen werd de Republiek der Verenigde Nederlanden een aparte staat en trad uit het keizerrijk.
Gecommitteerde Raden was een bestuurscollege dat viel onder de Staten van Holland. In de loop der tijd zijn er verschillende soorten Gecommitteerde Raden geweest, maar in 1590 werd in Holland een vast college van Gecommitteerde Raden ingesteld. De leden ervan voerden het dagelijkse werk uit. Zij bereidden vergaderingen voor en voerden allerlei opdrachten uit. Het college bestond uit tien leden, één edele, één lid namens de grote steden Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amsterdam, Gouda, Rotterdam en Gorkum en het tiende lid kwam beurtelings uit Schiedam, Schoonhoven of Den Briel (instructies van 1590 en 1623). De raadpensionaris woonde de vergaderingen bij. Anders dan de Staten van Holland hadden de Gecommitteerde Raden geen reces. Er waren twee vergaderingen per dag. Er waren verschillende subcommissies. In Hoorn vergaderden de Gecommitteerde Raden van het Noorderkwartier. Dit college was kleiner, maar had de zelfde taak als de Gecommitteerde Raden van het Zuiderkwartier dat op het Binnenhof vergaderde.
Plek op de grens van Lange Vijverberg en de Plaats, waar veroordeelden werden terechtgesteld. Naast die plaats was een klein huisje waar de vierschaar (rechtbank) bijeenkwam. Het werd in de Middeleeuwen gebruikt door de rechtbank van de graaf van Holland en door die van het dorp. Aan het begin van de zestiende eeuw kwam de vierschaar bijeen in het raadhuis aan de Groenmarkt. Het dorp Den Haag ging toen een eigen galg gebruiken, die werd opgeslagen naast het raadhuis In 1717 werd de permanente schavot op het Groene Zoodje afgebroken. In 1814 werd hier voor het laatste een vrouw door wurging terechtgesteld (Jaarboek Die Haghe 1903, p. 13, Die Haghe 1919, p. 13)
Holland was oorspronkelijk een graafschap dat gesticht werd door de graven van Holland. In 1581 werd de laatste graaf door de bevolking afgezet en namen de burgers het bestuur van Holland over. Holland was toen een soort republiek en werd ook wel ‘gewest’ genoemd. In de Franse tijd werd Holland verenigd met andere gewesten tot een eenheidsstaat en uiteindelijk een koninkrijk.
Holland was dus eerst een graafschap onder de ‘graven van Holland’. Het graafschap was persoonlijk eigendom van de graaf. Nadat de laatste graaf van deze familie zonder (mannelijke) nakomelingen was overleden, werd Holland geërfd door de graaf van Henegouwen. Toen ook van deze familie de laatste graaf zonder opvolger stierf, kwam het graafschap in handen van de hertogen van Beieren. Deze hertogen regeerden over een deel van Beieren, Henegouwen, Holland en Zeeland. Na hen kwam Holland in bezit van de hertogen van Bourgondië en na hen van vorsten van het Habsburgse huis (familie). De laatste van hen was Filips II. Die was niet alleen graaf van Holland, maar ook koning van Spanje, hertog van Brabant en bisschop van Utrecht. Hij had zoveel titels dat hij voor het gemak ook gewoon ‘landsheer’ werd genoemd. Heer van zijn landen.
In 1581 kwamen inwoners van Holland (en andere gewesten) in opstand tegen landsheer Filips. De opstand was een succes, maar het lukte niet om een nieuwe landsheer of vorst te vinden. Elke nieuwe vorst bleek evenmin naar de zin van de opstandelingen en toen namen de burgers zelf het heft in handen. Zij gingen Holland zelf besturen als een soort republiek. De regering werd gevormd door de Staten van Holland, die werd gevormd door vertegenwoordigers van de belangrijkste steden.
Tot 1581 was Holland dus een graafschap, maar daarna een republiek. Ook andere gewesten waren in opstand gekomen tegen Filips II. Een aantal van die gewesten vormden een bondgenootschap, de Unie van Utrecht. De zeven gewesten die deelnamen in de Unie van Utrecht stelden een overkoepelende regering in voor zaken als defensie en de buitenlandse politiek. Die regering werd de Staten-Generaal genoemd. Al deze zeven staten samen werden de Republiek der Verenigde Nederlanden genoemd. Tot de Republiek der Verenigde Nederlanden hoorden de republiekjes (of gewesten) Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Gelre, Overijssel en Groningen.
Een heerlijkheid is een gebied dat door een 'heer' bestuurd wordt. Het graafschap Holland was verdeeld in enkele grote bestuursdistricten (baljuwschappen), die waren onderverdeeld in kleinere districten, de ambachten. Die zijn te vergelijken met onze huidige gemeenten. Ambachten werden door grafelijke ambtenaren bestuurd, maar soms gaf de graaf zo’n ambacht “in leen” aan een van zijn edelen. Die moest dat ambacht dan besturen, maar kon in ruil profiteren van allerlei inkomsten uit dat ambacht. De graaf kon op deze manieren mensen belonen die voor hem werkten, zonder dat hij ze een salaris hoefde te betalen. Geld was in die tijd namelijk nog schaars. Een ambacht dat aan een heer was beleend werd ambachtsheerlijkheid genoemd. Dat het ambacht “in leen” werd gegeven betekent dat de heer het maar tijdelijk kreeg. Hij kreeg het recht om het ambacht te besturen en er inkomsten uit te verwerven niet voor altijd. Als de heer overleed dan konden zijn kinderen het niet erven. De graaf gaf het ambacht dan weer in leen aan een andere heer.
In de loop van de tijd konden mensen een heerlijkheid ook kopen. In ruil voor geld konden mensen een ambacht in leen krijgen. In de tijd dat er geen graaf meer was, maar ons land werd bestuurd door regenten, nam dat een grote vlucht. Op een gegeven moment hoefde je niet meer van adel te zijn om een heerlijkheid te kopen. Ook rijke burgers konden zich toen heer van Nieuwveen, of heer van Rijswijk noemen. Ook steden kochten ambachten om op die manier controle te krijgen over het platteland om hun stad.
Een heer was niet eigenaar van zijn gebied, maar hij kon er natuurlijk wel grond bezitten. Een heer had alleen bepaalde rechten. Hij mocht het bestuur uitvoeren, maar meestal verpachtte hij de verschillende ambtelijke functies voor geld. De belangrijkste ambtenaar was de schout. De schout was officieel een ambtenaar van de graaf (later van de landsregering) die het ambacht in praktische zin moest besturen. Hij was voorzitter van de rechtbank en voorzitter van het lokale bestuursorgaan. Hij kreeg ook een deel van de door de rechtbank opgelegde boetes. Een schout verdiende daarmee het geld terug dat hij voor zijn functie had moeten betalen. Dat leidde nog wel eens tot misbruik. Er waren verschillende soorten heerlijkheden waar de heer meer of minder rechten mocht uitoefenen. Zo mochten in een 'hoge' heerlijkheid zware misdrijven worden berecht waarop de doodstraf stond, maar in gewone heerlijkheden mochten alleen kleinere misdrijven worden berecht. In een ambacht of ambachtsheerlijkheden lagen één of meer dorpen. Den Haag was ook een dorp, maar was niet een heerlijkheid. Het was een ambacht dat rechtstreeks werd bestuurd door de ambtenaren van de graaf. Omdat de graaf zelf in Den Haag woonde was dat in eerste instantie niet een gewone schout, maar een hogere functionaris die was verbonden aan het grafelijk kasteel. Het bestuur van Den Haag was om die reden ook anders dan in andere ambachten.
De landsheer was eigenlijk de verzamelnaam van een vorst die meerdere vorstendommen bestuurde onder verschillende titels. Dat gold bijvoorbeeld de Bourgondische hertogen of de Habsburgse koningen. Die waren niet alleen hertog van Bourdondië, maar ook hertog van Gelre, graaf van Holland, bisschop van Utrecht en zo konden ze nog meer titels en landen hebben. Om het met al die titels eenvoudig te houden werd een algemene term bedacht die de lading ook dekte. Landsheer is in het algemeen ook de aanduiding van iemand die een (stuk) land bestuurd als opperste heer.
Op deze website gebruik ik soms het begrip ‘landsregering’ om niet de vroeger zo ingewikkelde staatsstructuur van ons land te hoeven uitleggen. Voor wie dat toch wil weten, volgt hieronder een korte uitleg.
Ons land bestond vroeger uit zeven staatjes die ieder onafhankelijk waren, maar ook weer samen een bondgenootschap hadden gesloten. Deze staatjes waren onder andere Holland, Zeeland, Utrecht en Gelre en deze hadden alle een eigen landsregering die ‘Staten van …’ werd genoemd. In Holland was dat de Staten van Holland, in Utrecht was dat die van Utrecht. Bij aangaan van het bondgenootschap was afgesproken dat met name het buitenlands beleid en defensie zou worden geregeld door de bondgenoten gezamenlijk. Zij stuurden daarvoor hun vertegenwoordigers naar deze regering, de Staten-Generaal. Het bondgenootschap van de zeven gewesten had ook een officiële naam, namelijk de Republiek der Verenigde Nederlanden.
Het gewest Holland werd bestuurd door de Staten van Holland. Een belangrijk functionaris was de landsadvocaat of raadpensionaris.
Logement is een ander woord voor verblijf of hotel, maar in de geschiedenis van Den Haag worden hier vooral de logementen van steden mee bedoeld. Steden openden hier logementen in de tijd van de Republiek. Het gewest Holland was toen een zelfstandige staat met een eigen regering, de ‘Staten van Holland’. Deze regering werd niet gekozen door het volk, maar bestond uit vertegenwoordigers van de grootste steden van Holland. De Staten van Holland hadden vier keer per jaar een vergaderperiode in Den Haag. De vertegenwoordigers van de steden reisden dan naar Den Haag en verbleven in herbergen. Een herberg was een goede plek om een stadsbestuurder uit te horen over de laatste nieuwtjes en ook om op zoek te gaan naar vertrouwelijke informatie. Met een aantal drankjes op werden wel staatsgeheimen verklapt en daarom besloot de regering (de Staten van Holland) op 26 september 1670 dat de steden uiterlijk op 1 mei 1671 een eigen logement moest hebben. De meeste steden hadden op dat moment al een eigen logement. De grote steden hadden een eigen logement en de meeste kleine steden namen een gezamenlijk logement.
Een overzicht van waar de logementen van de steden lagen:
Dordrecht: Lange Vijverberg 19, 1662 gekocht, verkocht 1779, Lange Vijverberg 4, gekocht 1773, verkocht 1821.
Haarlem: Lange Houtstraat 4, 1636-1773 verkocht, Korte Vijverberg 1 en 2 1732-180.
Delft, Gouda: Lange Houtstraat 6, 1659-1721.
Leiden: Buitenhof 22, 23, 1639-1799.
Amsterdam: Plein 23, 1618-1819.
Gouda: Lange Voorhout 8, 1757-1806.
Rotterdam: Plein 5,1650-1808.
Gorinchem, Schiedam, Schoonhoven: Fluwelen Burgwal 18-20, 1771-1807.
Brielle: Spuistraat 39, 1761-1795.
Alkmaar, Enkhuizen: Hofsingel 24-26, 1636-1800.
Hoorn, Edam, Monnikendam, Medemblik, Purmerend: Kneuterdijk 22, 1747-.
(van niet elk logement heb ik gecontroleerd of de gevonden informatie klopt)
Over het logement van Amsterdam en het logement van Rotterdam heb ik al aparte geschiedenissen.
Andere naam voor het Haagse dorpsbestuur. Den Haag was formeel geen stad, maar een dorp. In de meeste opzichten leek Den Haag wel op een stad. Zelfs het bestuur van Den Haag leek veel op dat van een stad. Omdat het vaak vreemd is om het woord ‘dorpsbestuur’ te gebruiken werd en wordt vaak het woord ‘magistraat’ genoemd. Dat past ook goed bij de hoge pretenties die het Haagse dorpsbestuur had.
De ‘Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden’, kortweg Republiek, was de naam van ons land tot 1795. De naam geeft al aan dat de republiek eigenlijk een verbond was van enkele Nederlanden, oftewel een statenbond van zeven onafhankelijke staatjes, die gewesten of provincies werden genoemd. waren Gelderland (Gelre), Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijssel en Groningen (Stad en Lande). Elk van deze staatjes of gewest had een eigen bestuur en eigen wetgeving, maar toevallig hadden ze dezelfde vorst. Tegen deze vorst kwam de bevolking in opstand en de zeven staatjes hadden een bondgenootschap gesloten, de Unie van Utrecht. De zeven gewesten werkten daarin samen voor de oorlogvoering en de buitenlandse politiek. Daarvoor hadden ze een gemeenschappelijk bestuursorgaan opgericht, de Staten-Generaal. Elk gewest stuurde een vertegenwoordiger naar de Staten-Generaal, die in Den Haag vergaderden, maar de macht van het land lag bij het bestuur van de gewesten. De Staten-Generaal moesten zich vooral bezig houden met de buitenlandse politiek en de landsverdediging en andere zaken aan de Statenvergadering van de gewesten overlaten. De nieuwe staatsstructuur was niet op alle punten duidelijk vastgelegd en dat gaf later aanleiding tot onenigheid. In 1795 werd een einde gemaakt aan deze manier van regeren. De regering werd toen door een Frans leger verjaagd en met Franse hulp maakten burgers (de patriotten) van Nederland een eenheidsstaat. De macht kwam toen bij de opvolger van de Staten-Generaal en de gewesten werden gewone provincies.
De Opstand was een opstand van een aantal Nederlandse gewesten tegen landsheer Filips II. Filips II was koning van Spanje, maar hij was ook heer van een gebied dat de Nederlanden werd genoemd. Deze Nederlanden waren ongeveer zeventien afzonderlijke staatjes (“provincies”) die door één gezamenlijke vorst werden geregeerd. Het ging om “ongeveer” zeventien staatjes (dit hing af van welk gebied als staat meetelde). Filips II probeerde zijn Nederlandse staatjes te centraliseren en veel mensen kwamen daartegen in verzet. Vooral zijn harde aanpak van het opkomende protestantisme zette kwaad bloed. De Opstand wordt niet helemaal terecht ook wel Tachtigjarige Oorlog genoemd. Het was immers geen oorlog tussen staten, maar een opstand van de burgerij tegen hun (wettige) heer. De strijd duurde ongeveer tachtig jaar en in die tijd konden de opstandelingen zich alleen handhaven in het noordelijk deel van de Nederlandse gewesten. De gewesten in het zuiden kozen uiteindelijk de kant van Filips II of werden daartoe gedwongen.
De noordelijke gewesten sloten zich aaneen in een verbond dat de Unie van Utrecht wordt genoemd. Een paar jaar later verklaarden zij officieel geen onderdanen van Filips II meer te zijn en ontstond de Republiek der Verenigde Nederlanden.
De pensionaris was oorspronkelijk een rechtskundig ambtenaar geweest, die de besturen van steden juridisch advies gaf en ook naar buiten toe in allerlei zaken vertegenwoordigde. In Den Haag speelde de pensionaris niet zo’n grote rol als in de steden omdat die een veel grotere zelfstandigheid hadden. In Den Haag werd hij ‘secretaris’ genoemd. Het bestuur van het gewest Holland, de Staten van Holland, hadden ook een pensionaris in dienst die daar landsadvocaat werd genoemd en later raadpensionaris. Onder Johan van Oldenbarnevelt werd de raadpensionaris steeds meer politiek leider van het gewest. In zijn tijd werd deze functionaris nog landsadvocaat genoemd. Hij zat niet als afgevaardigde in de Staten van Holland, maar hij stelde de agendapunten vast, voerde als eerste het woord en legde de genomen beslissingen vast in resolutieboeken (besluitenboeken). Hij had ook duidelijk een politiek rol, want omdat de steden moesten het er allemaal mee eens zijn. Hij moest dus steden overhalen om een bepaald standpunt in te nemen. Hij was ook pensionaris van de Ridderschap, dat was een college waar edelen in zaten. De raadpensionaris vertegenwoordigde het gewest Holland ook in de vergaderingen van de Staten-Generaal, het hoogste orgaan van de Republiek der Verenigde Nederlanden.
Met prehistorie wordt het tijdperk aangegeven van vóór de geschreven geschiedenis. In onze regio is dat de tijd voor de komst van de Romeinen. De Romeinen konden schrijven en lieten beschrijvingen na van ons land en van de mensen die er woonden. Met hen begint de geschreven geschiedenis. Van de tijd van voor zijn opgravingen de belangrijkste bron van informatie over het verleden.
Met ‘regenten’ worden burgers bedoeld, die tijdens de Republiek de dienst uitmaakten. Er waren bijvoorbeeld geen algemene verkiezingen voor een plaats in bijvoorbeeld de vroedschap (een college dat vergelijkbaar is met de huidige gemeenteraad). Als er een plaats in de vroedschap vrij kwam, dan mogen de andere leden van de vroedschap enkele kandidaten voordragen als nieuw lid. Een paar machtige families verdeelden ook de andere betaalde functies in het stadsbestuur en die gingen meestal naar leden van een van die families. Vertegenwoordigers van de steden vormden zelf de regering van het gewest Holland, de Staten van Holland en ook daar werden op deze manier de baantjes verdeeld.
Gebouw dat in de middeleeuwen waarschijnlijk aan de noordkant van het Binnenhof lag. Het diende vermoedelijk als onderdak voor bezoekende ridders.
De Ridderschap was in de tijd van de Republiek een bestuurscollege waar alleen edelen lid van mochten zijn. Edelen waren in deze tijd ook ridders. Een lid van de ridderschap moest een “riddermatige” woning hebben. Dat was een woning op het platteland die in zekere mate op een kasteel leek. Dat hoefde bij verarmde adel (met name in de andere gewesten) niet veel voor te stellen, maar in Holland waren de leden van de Ridderschap meestal wel rijk. Het lidmaatschap van de Hollandse Ridderschap was ook financieel een lucratieve functie. De Ridderschap werd geacht de vertegenwoordiger te zijn van ‘het platteland’. De eisen waren niet streng. Vaak was het al voldoende dat men een ambachtsheerlijkheid bezat. Je was dan niet echt van adel, maar bezat, zoals dat heette ‘ambachtsadel’. Een ambachtsheerlijkheid kon je gewoon kopen. Er was in de Republiek geen koning die mensen in de adel kon verheffen. In de Hollandse Ridderschap werd je gekozen door de leden die al in de Ridderschap zaten. Dat betekende niet dat iedereen het met elkaar eens was, want er waren wel degelijke facties (partijen). Niet alle edelen waren bijvoorbeeld Oranjegezind (wilden een Oranje als stadhouder), maar steunden de Staatsgezinden ( wilden geen stadhouder, maar een republiek). De Ridderschap stuurde één vertegenwoordiger naar de Staten van Holland, de regering van Holland. De andere leden van de Staten waren de achttien steden. Hoewel de Ridderschap met één stem een hele kleine minderheid vormde, had zij relatief veel macht. De edelen in de Ridderschap hadden hadden vaak zelf al een belangrijke positie en goede contacten. Edelen werden bijvoorbeeld vaak gekozen voor diplomatieke functies omdat gewone burgers in het buitenland met al die koningen op de hoven te veel uit de toon zouden vallen. Een belangrijk lid van de Ridderschap waren de Oranjes. Een belangrijke functionaris van de Ridderschap was de secretaris. Die was ook raadpensionaris van Holland. In de tijd van de stadhouderloze tijdperken was hij de machtigste ambtenaar van Holland, die ook steeds meer zelf politiek ging bedrijven. Dat betekende natuurlijk ook weer dat de raadpensionaris een belangrijk stempel op de Ridderschap drukte. De Ridderschap voerde bij monde van de raadpensionaris ook als eerste het woord in de vergaderingen van de Staten van Holland. Daarmee zette de Ridderschap, of misschien ook eigenlijk de raadpensionaris, de toon in de landspolitiek. Bron: S.J. Fockema Andreae, De Nederlandse Staat onder de Republiek, Amsterdam 1982, Robert Fruin, Geschiedenis der staatsinstellingen in Nederland tot den val der Republiek, ’s-Gravenhage 1980.
Het college van schout en schepenen fungeerde in de middeleeuwen en tot en met de Franse tijd als rechtbank van een district. De schout was de voorzitter en tevens de aanklager. Ook was de schout verantwoordelijk voor de uitvoering van het vonnis. De schepenen waren de rechters. Dat waren in het begin gewoon burgers die door tot schepen werden gekozen. Schout en schepenen berechtten alleen kleine overtredingen. Verder voerden ze ook andere juridische taken uit, zoals het transport (verkoop) van onroerend goed. De vervolging en bestraffing van (zware) misdrijven werd overgelaten aan de zogenaamde ‘welgeboren mannen’ en de baljuw. Den Haag had lange tijd een rechtbank van schout en schepenen, maar later werd de schout vervangen door de baljuw. Hij hield dezelfde taak, maar had een hogere status. De schepenen bleven gewoon schepenen, maar de Haagse schepenen hadden relatief veel macht in het dorp Den Haag.
De term ‘spaans’ wordt veel gebruikt om de vijand in de Tachtigjarige Oorlog aan te geven, maar het is niet helemaal waar dat in deze oorlog Hollanders streden tegen de Spanjaarden. De inwoners van het graafschap Holland kwamen in opstand tegen hun graaf (Filips) omdat zij vrij wilden zijn om de protestantse godsdienst uit te oefenen. De graaf was fervent katholiek en wilde dit niet toestaan. Hij stuurde militairen om het verzet in Holland, maar ook in de andere gewesten in Nederland, te breken. Veel van die troepen waren Spaans, want de graaf was niet alleen graaf van Holland, maar ook heer van andere gewesten in Nederland. Daarnaast was hij ook koning van Spanje als Filips II. In deze functie had hij de meeste macht en daarom waren veel van zijn troepen Spaans en noemt men de Opstand vaak een strijd tegen de Spaanse koning of de Spaanse troepen. Maar dit is dus niet juist. De oorlog was een opstand tegen de graaf, die toevallig ook koning van Spanje was. Veel van de troepen die voor Filips II tegen ons land vochten hadden overigens een andere nationaliteit. Veel legeraanvoerders en soldaten van Filips II waren Nederlander. Verder zaten er Duitsers bij en Italianen. Filips’ beroemdste veldheer Spinola kwam uit Italië.
In de loop van de Tachtigjarige Oorlog werd de Spaanse invloed zelfs minder. Het ‘Spaanse’ deel van de Nederlanden werd bestuurd door een gouverneur in Brussel. Die kon tot op zekere hoogte een zelfstandige politiek voeren. Dat verminderde het Spaanse karakter van de ‘Spaanse’ vijand nog meer. Spaans in de Tachtigjarige Oorlog is dus vaak niet zo Spaans.
Staatsgezinden waren de regenten in de Republiek der Verenigde Nederlanden die de invloed van de stadhouder zoveel mogelijk wilden beperken. De Republiek der Verenigde Nederlanden was een statenbond van zeven republiekjes en zij vonden dat elk republiekje eigen baas was. Hun tegenstander was de prins van Oranje, de stadhouder, die de zeven republiekjes meer als een eenheid zag. De regenten van het rijke Holland waren bang dat een Oranje-stadhouder veel te veel geld aan een leger zou besteden en zou proberen om het grondgebied van de Verenigde Nederlanden te vergroten. Zij wilden daarom dat er in Holland geen stadhouder kwam en dat de regenten Holland als een republiek konden blijven besturen. Zij wilden geen geld uitgeven aan leger en vloot en wilden bij voorkeur vrede.
De Oranjegezinden of prinsgezinden wilden juist wel dat er in elk gewest een stadhouder was die regeringsleider zou worden van de statenbond. De prinsgezinden hadden veel aanhang in de zes andere gewesten en in Holland ook in de groepen die iets tegen de regenten hadden. Dat waren de burgers die buiten de regering werden gehouden en de grote groep arbeiders en armen daaronder. Ook leger en vloot en de kerk was prinsgezind. In deze tijd was er overigens geen sprake van echte partijen. Het waren vooral groepen die zich rondom een of meer personen schaarden en praktische wensen hadden.
De stadhouder was oorspronkelijk de plaatsvervanger van de graaf. Als de graaf langdurig weg was liet hij een stadhouder het bestuur waarnemen. Latere graven kregen door erfenissen meerdere graafschappen en andere vorstendommen in bezit en zij waren dus steeds vaker weg. Ze stelden dus steeds vaker een plaatsvervanger aan, in middeleeuws taalgebruik stadhouder genoemd. Op den duur was er permanent een stadhouder benoemd. Die was overigens ook vaak op reis.
De stadhouder was in feite net zo machtig als de graaf. Toen Holland met andere staatjes in opstand kwam tegen de graaf (de Tachtigjarige Oorlog), werd ook de stadhouder vervangen. De regering werd overgenomen door de vroegere adviesraad van de graaf, de Staten van Holland. Die stelden ook een stadhouder aan, die als een soort hoogste ambtenaar, namens hen de regering voerde. De stadhouder was niet in dienst van de Staten van Holland. Ook andere gewesten als Zeeland en Utrecht, stelden een stadhouder aan.
De stadhouders werden bijna altijd benoemd door de Staten-Generaal, op verzoek van de statenvergadering, zoals de Staten van Holland. In de tijd van de Republiek was dat steeds een prins van Oranje. In Holland waren dat achtereenvolgens prins Maurits, prins Frederik Hendrik en de prinsen Willem II, Willem III, Willem IV en Willem V. Deze stadhouders waren dus ambtenaar van de Staten van Holland, maar ze hadden ook de functies van opperbevelhebber van het leger en van de marine. Ze hadden daarnaast ook enkele vorstelijke waardigheden, zoals het recht van gratie, het voorzitterschap van het provinciale gerechtshof en zij mochten in veel steden leden van het stadsbestuur kiezen. Daardoor kregen ze zoveel macht dat ze niet alleen als ambtenaar onder de Staten van Holland stonden, maar daar als bijna een vorst ook weer boven stonden. Dat leidde tot voortdurende machtsstrijd tussen de prinsen van Oranje en de Staten van de verschillende gewesten.
Bron: Robert Fruin, Geschiedenis der staatsinstellingen in Nederland tot den val der Republiek, ’s-Gravenhage 1980
De ‘Staten van Holland’ vormden het bestuur van Holland. Holland was één van de zeven staten van de Republiek der Verenigde Nederlanden, maar was vroeger een graafschap dat werd bestuurd door de graaf. Vanaf de Opstand die tot de Tachtigjarige Oorlog leidde was Holland een zelfstandige staat die werd bestuurd door de Staten van Holland. Holland was een van de zeven gewesten die samen een statenbond vormde, de Republiek der Verenigde Nederlanden. Zie verder: Staten van Holland.
De Staten-Generaal waren in de tijd van de Republiek het hoogste centrale bestuursorgaan van een statenbond die de volgende zeven gewesten omvatte: Gelre, Holland, Utrecht, Friesland, Overijssel en Stad en Lande (Groningen). Deze zeven gewesten waren eigenlijk onafhankelijke staatjes die een bondgenootschap hadden gevormd tegen Spaanse koning, eigenlijk de landsheer. De verschillende gewesten hadden hun eigen regeringen, de Staten van Holland genoemd, of de Staten van Gelre. Maar de buitenlandse politiek en defensie werden bestuurd op het niveau van de Republiek, door de Staten-Generaal. Drenthe en Brabant hadden geen vertegenwoordiger in de Staten-Generaal. Limburg was nog geheel ‘Spaans’.
Een volgens historici verkeerde benaming van de oorlog die de Noordelijke Nederlandenvoerden tegen de koning van Spanje. Het ging immers niet om een oorlog tussen twee staten, maar om een opstand tegen de vorst die het land bestuurde. Pas vanaf het moment dat de Spaanse koning de onafhankelijk van de Noordelijke Nederlanden erkende kun je pas spreken van een oorlog tussen twee staten. Overigens was de opstand in feite ook niet gericht tegen de Spaanse koning. Deze Filips II was toevallig ook Spaanse koning, maar men kwam in Holland tegen hem in opstand omdat men hem wilde afzetten als graaf van Holland.
De kleermakerij van het Binnenhof. Hier werkten kleermakers en borduurwerkers en hier lagen harnassen en wapens als pijl en boog, speer en slagzwaard opgeslagen.
Bondgenootschap dat is gesloten door de zeven noordelijke gewesten van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Zie verder daar.
Een stad had een soort gemeenteraad die vroedschap werd genoemd. Oorspronkelijk zullen er verkiezingen zijn geweest, maar in de loop der tijd kozen de leden van de vroedschap zelf nieuwe leden. Dat voorkwam dat ongewenste lieden in de vroedschap zitting konden nemen. Volgens De Riemer had Den Haag al vlak na 1400 een vroedschap, maar werd er pas in 1443 voor het eerst met zoveel woorden over een vroedschap ("gemeen Vroetscip") gesproken. De vroedschap kreeg later meer leden en meer bevoegdheden. In 1452 en 1513 wordt de instelling van een vroedschap herbevestigd door Filips van Bourgondië en Maximiliaan van Oostenrijk. Maar in de 18e eeuw worden de bevoegdheden van de vroedschap weer ingeperkt en is de Haagse vroedschap niet meer te vergelijken met een echte stads-vroedschap. Het bestuur ligt dan in handen bij de burgemeesters en de schepenen.
© Voor niet-commercieel gebruik mogen teksten worden overgenomen, met bronvermelding of een link naar deze pagina.
Bij de afbeeldingen ligt dat anders: veel afbeeldingen zijn niet mijn eigendom en er kunnen nog rechten op rusten.
Suggesties voor verbeteringen zijn altijd welkom. Reacties.
Deze pagina is cookie-vrij.