In 1795 gingen de Oranjes in ballingschap, wat ze tot 1813 zouden blijven. Deze pagina (deel 2) beschrijft de periode van hun aankomst in Engeland in 1795 tot ongeveer 1798.
Dit is het vervolg op deel 2. N.B. Deze pagina is nog niet helemaal gereed.
De onderhandeling van Rastatt over compensatie van vorsten die wat hadden verloren, verliepen niet goed. In februari 1798 viel een Frans leger het Rijnland binnen en in maart trokken Franse troepen Duitsland verder in. De keizerlijke gezant graaf Metternich verklaarde alle door de keizer gedane toezeggingen ongeldig en brak de conferentie af. Er waren nog geen definitieve besluiten genomen en de Oranjes bleven in onzekerheid over eventuele compensatie27.
Engeland probeerde (ook nu weer) een coalitie te smeden tegen het oppermachtige Frankrijk. Met subsidies probeerde de regering Oostenrijk, Rusland en Pruisen over te halen mee te doen aan de strijd tegen Frankrijk. Engeland had een sterke vloot, maar geen groot landleger. Voldoende soldaten moeste komen van de andere grote landen. De Russische tsaar Paul I bood in ruil voor Engelse subsidie 45.000 Russische militairen aan. Die wilde hij inzetten bij de verovering van Nederland, maar Pruisen moest dan meedoen. Maar de Pruisische regering (de koning en zijn ministers) wilde liever niet in oorlog raken met het sterke Frankrijk. Tot op het laatst moment hielden de Pruisen Engeland en Rusland in spanning. Uiteindelijk hakten deze landen de knoop door. Ze besloten dat een Engels-Russisch leger de Bataafse Republiek (ons land) vanuit zee zou binnenvallen. Een Oostenrijks-Russisch leger zou de Fransen verdrijven uit Italië. Een ander Oostenrijks leger zou naar Frankrijk oprukken door het Duitse Rijk.
Ook de jongste zoon van stadhouder Willem V, prins Frederik, ging meedoen in de oorlog. Hij kreeg op 14 november 1798 een hoge positie in het Oostenrijkse leger in Italië. Tijdens een inspectiereis van het leger in Noord-Italië werd hij ziek. Het was vermoedelijk een ontsteking aan een oude schouderwond die niet meer wilde genezen en hij overleed op 7 januari 1799 bij Padua. Volgens de Oostenrijkse minister van buitenlandse zaken von Thugut had Oostenrijk een talentvol veldheer verloren. De schouwburgen in Venetië en Padua werden als teken van rouw gesloten28.
Vanaf maart 1798 begon de gezamenlijke Oostenrijks-Russische aanval, die de Fransen uit Noord-Italië verdrong. Het goede nieuws voor de Oranjes werd nog beter, toen in België een hevige opstand uitbrak tegen de invoering van de dienstplicht. België was ingelijfd bij Frankrijk en Belgen werden dus ook opgeroepen voor de Franse dienstplicht. Prinses Wilhelmina hoorde in Londen al praten over de bevrijding van Nederland. Ook werd er (wederom) gepraat over plannen om Nederland en België samen te voegen. Al eerder hadden mensen bedacht dat het toen zo machtige Frankrijk beter kon worden beteugeld als het aan de noordgrens een sterkere staat had. Dat moesten de Zuidelijke - en Noordelijke Nederlanden (België en Nederland) worden samengevoegd tot één grotere staat.
De Zuidelijke Nederlanden waren vóór de Franse verovering bezit van de aartshertog van Oostenrijk. Die zou voor het verlies van de Zuidelijke Nederlanden compensatie moeten krijgen. De compensatie zou nog groter moeten zijn als Pruisen mee ging doen aan de oorlog tegen Frankrijk. Pruisen had ook wensen, en die bestonden uit meer invloed in het Duitse Rijk. Dat zou ten koste gaan van Oostenrijk en daarom zou Oostenrijk weer compensatie moeten krijgen in Italië. De koning van Pruisen hield Engeland en Rusland lang aan het lijntje, maar hij krabbelde op het laatste moment terug. Zonder Pruisen was een aanval op de Bataafse Republiek vanuit Duitsland niet mogelijk29.
Eind juni 1799 besloten Engeland en Rusland de Bataafse Republiek vanuit zee binnen te vallen. Een groot Oostenrijks leger zou de invasie steunen door het Franse leger in Midden Duitsland aan te vallen. Een Russisch leger zou tegelijkertijd vanuit Italië optrekken naar Frankrijk, via Zwitserland.
De Oranjes werden slechts zijdelings betrokken bij de voorbereidingen van de invasie. De geallieerden verwachtten dat de invasielegers snel succes zouden boeken tegen de Fransen. Ze verwachtten dat de Nederlandse bevolking na de landing massaal in opstand zouden komen en dat het Nederlandse leger meteen zou overlopen naar de coalitie. Dat was tenminste de ervaring in andere landen. Daarnaast vertrouwede de Engelse regering de erfprins niet zo. Die stond bekend als anti-Engels en een aanhanger van de in Engelse ogen zo onbetrouwbare koning van Pruisen. Wel vroeg men Willem V zijn aanhangers in Nederland voor te bereiden op een opstand. Willem Vs zoon, de erfprins, verzamelde in juli 1799 een nieuw Nederlands legertje bij Lingen, vlak bij de Nederlandse grens. In dit legertje zaten veel militairen die drie jaar eerder tot het leger van Osnabrück hadden gehoord.
Pruisen versterkte het geallieerde wantrouwen tegen de erfprins toen de regering probeerde de Bataafse Republiek op te nemen in de neutrale zone die het had opgericht in het Duitse Rijk. De landen van de neutrale zone stonden alle onder invloed van Pruisen. Engeland en Frankrijk vonden het geen goed plan, maar in Londen vreesde men dat Pruisen op het laatste moment Nederland zou bezetten. In Rusland hield men daarom een groot leger achter de hand om in dat geval Pruisen aan te vallen.
Tot op het laatste was niet bekend waar de landing zou plaatsvinden. De Nederlandse officier Thimon Cornelis van Heerdt tot Eversberg dacht dat een landing bij Scheveningen het beste zou zijn. Hij dacht dat het Nederlandse verzet snel zou stoppen als regeringsstad Den Haag eenmaal was bezet.
Op 27 augustus landden Engelse troepen echter in Noord-Holland aan wal. De eerste dagen het invasieleger succes en dreef men langzaam de troepen van de Bataafse Republiek en de Fransen naar het zuiden. Aan de oostgrens werd het Nederlandse legertje van de erfprins bij de eerste slag al teruggedreven over de grens. Na deze tegenvaller reisde de prins over zee naar Noord-Holland. Hij wilde daar de bevolking oproepen tot een Orangistische opstand.
De schrik zat er wel in bij de regering van de Bataafse Republiek. Het Uitvoerend Bewind was bang dat de invasie zou slagen en wilde met Pruisische hulp de Bataafse Republiek redden. Men stuurde in het geheim onderhandelaar Joan Arend de Vos van Steenwijk naar Berlijn om te zien of ons land met Pruisische hulp tot neutraal gebied kon worden verklaard. De erfprins kon wel erfelijk hoofd van de regering worden, mits hij zich wilde binden aan de regels van een grondwet. In Berlijn zag men niets in deze plannen en nadat de plannen uitlekten, was ook Frankrijk tegen. De gezant kon weer terug naar Den Haag.
Het Uitvoerend Bewind had meer voor alle zekerheid ook Oranjegezinde Jan Hendrik Mollerus als gezant naar de erfprins gestuurd. Mollerus ontmoette de prins in Noord-Holland en bood hem eenzelfde positie aan als erfelijk hoofd van de regering. De erfprins zond de voorstellen naar zijn vader in Londen en daar reisde Mollerus in het diepste geheim naar toe. Voormalige stadhouder Willem V voelde echter niets voor de beperkte macht van een constitutioneel koningschap. Hij merkte op dat Lodewijk XVI zich in zo’n rol had geschikt en uiteindelijk toch was onthoofd. Volgens hem was “een constitutioneel koning […] een koning die onder de valbijl komt”
Terwijl de onderhandelingen plaatsvonden liepen de invasietroepen vast in Noord-Holland. De verwachtte opstand bleef uit en het Bataafse leger liep niet over. De erfprins kondigde in het veroverde Alkmaar een onhandig opgestelde proclamatie af, want hij kondigde aan dat de oude Republiek zou worden hersteld. Dat wilden de meeste Nederlanders nu juist niet. Men wilde geen terugkeer naar het versnipperde en elitaire bestuur van vóór 1795.
Met hulp van Franse versterkingen werden de coalitietroepen weer teruggedrongen en op 10 oktober 1799 werd in Alkmaar een wapenstilstand getekend. Op 21 oktober vertrok de erfprins naar Engeland en op 19 of 20 november 1799 hadden de laatste geallieerde troepen Noord-Holland verlaten30.
Over de terugtrekking uit ons land maakte de coalitie zich geen zorgen, want op de andere militaire fronten ging het beter. In het begin van 1800 spraken Engeland en Oostenrijk zelfs over een gezamenlijke invasie van Frankrijk. Zelfs de Pruisische regering leek het verstandig zich bij de coalitie aan te sluiten. Maar Frankrijk kreeg een nieuwe leider, toen de jonge generaal Napoleon Bonaparte in november 1799 bij een staatsgreep de machtigste man van Frankrijk werd. Hij werd aangewezen als eerste consul (van drie) en hij wist zijn legers nu beter te sturen dan eerst mogelijk was. Hij was staatshoofd en opperbevelhebber tegelijk . Terwijl Napoleon een coherent plan kon opstellen en militaire belangen plaatsen boven politiek belangen, moesten de Oostenrijkers schipperen tussen militaire en diplomatieke en politieke belangen. Volgens Broers hield Frankrijk het vooral zolang vol omdat de coalitelanden niet voluit de oorlog tegen Frankrijk voerden. Overigens had ook Frankrijk te maken met uitputting en deserterende soldaten. terwijl de dienstplicht niet voldoende militairen opleverde en veel regionale onrust in Frankrijk en België. Vandaar dat Napoleon eerst vrede zocht met Engeland en Oostenrijk. Maar hij kreeg die niet en toen pas oorlog31.
Napoleon wilde een einde maken aan de verdeeldheid in Frankrijk en trad verzoenend op tegen gematigde royalisten (aanhangers koning). Hij verving radicale revolutionairen uit het bestuur door gematigden van alle partijen.
-.
Deze pagina zal begin december gereed zijn.
F. de Bas, Prins Frederik der Nederlanden en zijn tijd, delen II en III, Schiedam 1891 en 1903.
Henriette L.T. de Beaufort, Gijsbert Karel van Hogendorp. Grondlegger van het Koninkrijk, Den Haag 1963.
J.A. Bornewasser, ‘Kirche und Staat in Fulda unter Wilhelm Friedrich von Oranien, 1802-1806', in: Quellen und abhandlungen zur Geschichte der Abtei und der Diözese Fulda, 19, Fulda 1956.
Michael Broers, Europe under Napoleon 1799-1815, London 1996.
H. Brugmans, Van Republiek tot Koninkrijk. Geschiedenis der Nederlanden van 1795-1815, Amsterdam, 1939.
Henriette L.T. de Beaufort, Gijsbert Karel van Hogendorp. Grondlegger van het Koninkrijk, Den Haag 1963.
Robert Fruin, H.T. Colenbrander, I. Schöffer, Geschiedenis der staatsinstellingen in Nederland tot den val der republiek, ’s-Gravenhage 1980.
F.M.L. van Geen, 'Het rassemblement van Osnabrück en de Militaire Willemsorde', in Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde (BVGO), 8e reeks, vijfde deel (1944), 95-99.
J.A. van Houtte, e.a. Algemene Geschiedenis der Nederlanden V, Utrecht 1952.
Jonathan Israel, The Dutch Republic. Its rise, greatness and fall, Oxford, 1995.
-.
Johanna Naber, Prinses Wilhelmina. Gemalin van Prins Willem V, Amsterdam 1908.
-.
L.A. Struik, Oranje in ballingschap, 1795-1813: een odyssee, Amsterdam 2006.
-.
-.
15. Struik 68-72.
Deze pagina is cookie-vrij.
© Voor niet-commercieel gebruik mogen teksten worden overgenomen, met bronvermelding of een link naar deze pagina.
Bij de afbeeldingen ligt dat anders: veel afbeeldingen zijn niet mijn eigendom en er kunnen nog rechten op rusten.
Suggesties voor verbeteringen zijn altijd welkom. Reacties.