In 1795 gingen de Oranjes in ballingschap, wat ze tot 1813 zouden blijven. Deze pagina (deel 2) beschrijft de periode van hun aankomst in Engeland in 1795 tot ongeveer 1798.
Dit is het vervolg op deel 1.
In Engeland werden de Oranjes hartelijk ontvangen door de Engelse koninklijke familie. Aan het Londense hof werden ze behandeld als hooggeplaatste vorsten. De eerste weken logeerden de Oranjes op het koninklijke buitenverblijf in Kew. Maar eind februari konden ze verhuizen naar paleis Hampton Court. Daar waren enkele appartementen voor hen ingericht. Het statige paleis was vroeger bewoond door de vroegere Nederlandse stadhouder Willem III. Die woonde daar als koning van Engeland.
Prinses Wilhelmina was wel tevreden over de nieuwe behuizing. De appartementen waren “zeer fraai gemeubeld […] ofschoon wat antiek.” In het grote paleis was voldoende ruimte om ook andere Hollandse vluchtelingen op te vangen. En het paleis werd ook gebruikt voor Fransen die waren gevlucht voor de revolutie. De Oranjes hadden vrijwel geen personeel mee genomen, maar nu namen ze veel Nederlandse vluchtelingen in dienst. Volgens prinses Wilhelmina groeide hun hofhouding “als een sneeuwbal”.
Tot ergernis van Wilhelmina leek haar man wel blij dat hij verlost was van het regeren. Willem V vermaakte zich met wandelingen en later met reizen door Engeland. Hij bezocht kastelen en vooral ook feestjes. Wilhelmina zag het met lede ogen aan. Ze had bijna alles moeten achterlaten in Den Haag. Dat haar papegaai Galathé nog werd nabezorgd uit Den Haag was een van de weinige lichtpuntjes. Maar uiteindelijk vermaakte zij zich met haar man toch in het Britse societyleven.
In Hollandse steden lag de macht bij enkele families. Eens per jaar kozen de leden van het oude stadsbestuur de leden van het nieuwe stadsbestuur. Zij kozen meestal iemand uit eigen kring, dus meestal iemand van een bevriende familie. Stadsbesturen werden dus lange tijd gedomineerd door dezelfde personen. Het gewest Holland werd bestuurd door de ‘Staten van Holland’. Dit bestuursorgaan (regeringsinstelling) vergaderde steeds in Den Haag. In de tijd van de Republiek bestond de ‘Staten van Holland’ uit vertegenwoordigers van zes steden en een vertegenwoordiger van de Ridderschap (de edelen). Vroeger stuurden meer steden een vertegenwoordiger naar de Staten, maar voor de meeste steden werd het te duur om langere tijd een delegatie in Den Haag te laten logeren. Toen bleven de rijkste zes steden over en werd het traditie dat alleen deze steden lid waren van de regering. De groep burgers die in de steden en in Holland de macht uitoefenden werden ‘regenten’ genoemd.
Hun dochter Louise vond het jammer dat haar ouders niet naar Brunswijk hadden kunnen komen. Dat schreef ze aan haar moeder. Ze had zich op bezoek van haar ouders verheugd, want ze was zelf niet zo gelukkig met haar man en schoonfamilie. Zij schreef haar ouders bijna dagelijks en stuurde nieuwtjes van pas gearriveerde vluchtelingen uit de Republiek.
Een andere belangrijke persoon in het bestuur van Holland en van de Republiek was de stadhouder. De stadhouder was een soort ambtenaar van de ‘Staten van Holland’, de gewestelijke regering. In de taal van die tijd werd hij ‘dienaar’ van de Staten genoemd. In de begintijd van de Republiek vond men het nodig om naast de ‘Staten van Holland’ een hoge edelman te benoemen in een functie die leek op die van staatshoofd. Hij moest de tegenstellingen in ons land overbruggen en hij moest het bestuur van ons land een zekere status geven. Alle andere landen werden geregeerd door koningen en die hielden niet van burgers die hun eigen land regeerden. Omdat zij niet graag onderhandelden met gewone burgers, stuurde men met gezantschappen altijd een hoge edelman mee. Om meerdere redenen benoemde men dus een hoge edelman, de prins van Oranje, als stadhouder.
Maar Willem en Wilhelmina wilden niet naar Brunswijk gaan. Ze wilden oorspronkelijk naar Duitsland gaan, maar nu ze in Engeland waren zagen ze het voordeel van Engeland. Ze verwachten meer steun van Engeland te krijgen dan van andere landen. Brunswijk was nauw verbonden met Pruisen. De hertog van Brunswijk zou niet voor de Oranjes willen doen dan de koning van Pruisen zou toestaan.
Willem V was zijn positie als stadhouder kwijt, maar hij was nog wel vorst van het Duitse staatje Nassau. Ook daar wilde hij niet naar toe, omdat het te dicht bij Frankrijk lag. Overigens zat hij als vorst van Nassau ook in zijn maag met de situatie in het Duitse Rijk. Zoals de meeste Duitse vorsten wilde hij trouw blijven aan de keizer (de aarsthertog van Oostenrijk), maar zijn vorstendom Nassau lag binnen de invloedssfeer van Pruisen. Toenadering zoeken tot Pruisen gaf Nassau misschien enige beschermen tegen Frankrijk, maar als hij koos voor Pruisen kreeg hij problemen met Oostenrijk (de keizer). Als hij koos voor Oostenrijk (de keizer), dan verloor hij zijn land misschien aan Frankrijk15.
Willem V en zijn gezin woonden vlakbij Londen in een appartement in Paleis Hampton Court. De foto laat het paleis van de tuinkant zien.
Het jaar 1795 begon slecht voor de Oranjes en het slechte nieuws zou nog even aanhouden. Zo hoorde stadhouder Willem V in Engeland dat de Republiek een nieuwe regering kreeg, dat zijn functie als stadhouder is afgeschaft en dat al zijn bezittingen zijn geconfisqueerd. Nog voor de zomer bleek Pruisen geen goede bondgenoot te zijn. De Pruisische koning sloot zelfs vrede met Frankrijk. De poging in Duitsland een Nederlands leger op te richten voor een inval in de Republiek werd door Pruisen tegengewerkt.
De Oranjes volgden in Engeland de gebeurtenissen in Nederland, maar het nieuws was meestal niet goed. De dag na hun vertrek werd in Amsterdam het oude stadhouderlijke bewind vervangen door de Bataafse Republiek (19 januari). En op 26 januari namen de Patriotten in Den Haag het bestuur over Holland over van de regenten. Zij stichtten een nieuwe en meer democratische regering en noemden zich de Provisionele Representanten (over Nederland zie meer bij Bataafse Republiek).
De Provisionele Representanten van Holland vonden dat het stadhouderschap moest worden afgeschaft. Dit besluit kon echter alleen door de Staten-Generaal worden genomen, dus door alle gewesten (Holland, Zeeland, Utrecht, enz) samen. Voordat de Staten-Generaal over dit punt kon vergaderen, was de stadhouder slecht in het nieuws gekomen. De Engelse regering was bang dat Nederlandse overzeese steunpunten (koloniën) in Franse handen zouden vallen. De Engelsen wilden die steunpunten zelf bezetten en vroegen Willem V daaraan mee te werken. Willem V verzocht Nederlandse commandanten hieraan mee te werken, want de Engelse regering had beloofd dat de overdracht tijdelijk zou zijn. Toen de in Kew geschreven brieven bekend werden, reageerde de nieuwe Nederlandse regering woedend. De Staten-Generaal beschuldigden Willem V officieel van meineed, aanmatiging van hoog gezag en hoogverraad tegen het vaderland.
Er volgde geen rechtszaak wegens hoogverraad, maar de Staten-Generaal had het nu nog gemakkelijker om het stadhouderschap af te schaffen. Dat besloot men op 4 maart 1795. Ook raakten de Oranjes hun inkomsten en bezittingen in Nederland kwijt. Die werden geconfisqueerd door de regering. De Nederlandse paleizen werden leeggehaald en de inboedel werd bijeengebracht voor een openbare verkoop. De zeer uitgebreide kunstverzameling werd door de Fransen overgebracht naar Parijs. De Oranjes verloren alle opbrengsten, inkomsten en belastingen die ze als vorst en particulier in Nederland hadden. Willem V behield alleen bezittingen in het Duitse rijk. Die lagen buiten bereik van de Franse en Nederlandse regering.
Op dezelfde dag ging een commissie aan het werk met een plan voor een nationaal parlement, de Nationale Vergadering. Veel mensen wilden de zeven onafhankelijke staatjes (de gewesten Holland, Utrecht, Zeeland, enz.) samenvoegen tot één staat, de eenheidsstraat. Veel mensen waren door overigens ook weer tegen. Die wilden dat hun gewest onafhankelijkheid bleef16.
Naast het slechte nieuws uit Nederland was ook het buitenlandse nieuws niet goed. De Oranjes hadden nauwe familiebanden met het Pruisische koningshuis, maar de belangen van de Pruisische koning liepen niet parallel met die van de Oranjes. Zoals hierboven al beschreven, had Pruisen de handen vol aan de inlijving van Polen en aan de machtsstrijd met Oostenrijk. De adviseurs van de Pruisische koning Willem Frederik II waren verdeeld in twee kampen. Zijn hoogste militairen en de meeste ministers adviseerden vrede met Frankrijk. Het Pruisische leger had dan meer mankracht voor de bezetting van Polen. Bovendien hoopten sommigen dat vrede de verdeeldheid in Frankrijk zou vergroten. Tegen de buitenlandse invallers hadden de Fransen de rijen gesloten, maar in tijd van vrede, zouden de interne tegenstellingen weer oplaaien.
Pruisen begon op eigen houtje, zonder de coalitiegenoten te informeren, besprekingen met Frankrijk. Dat land stelde hoge eisen voor vrede. De revolutionairen deden niet onder voor de vroegere koningen. Die hadden altijd gewild dat Frankrijk zou worden uitgebreid tot de Rijn. Na de recente Oostenrijks-Pruisische inval was de behoefte aan een brede, natuurlijke grens als de Rijn alleen maar groter geworden. Het Duitse gebied ten westen van de Rijn was in bezit van verschillende Duitse vorsten. Zij zouden hun gebied verliezen aan Frankrijk, maar compensatie krijgen aan de oostkant van de Rijn. Daar lag veel gebied dat bestuurd werd door de (katholieke) kerk, althans door bisschoppen en abten die optraden als graaf of heer. Dat land zou worden onteigend en verdeeld onder gedupeerde Duitse vorsten. Dit noemde men ‘secularisatie’.
Een flink aantal staatjes binnen het Duitse rijk werd bestuurd door een kerkelijk vorst, zoals een bisschop. Normaal gesproken was een bisschop alleen het hoofd van de kerk in een bisdom. Maar in de middeleeuwen kregen sommige bisschoppen ook een bestuurlijke taak. Ze waren niet alleen hoofd van de kerk, maar ook hoofd van het wereldlijk (niet-kerkelijk) bestuur. Ze waren een soort graaf of vorst in hun bisdom, dat prinsbisdom werd genoemd. Het verschil met een echte graaf was dat een bisschop niet mocht trouwen en officieel geen kinderen kon krijgen die hem als vorst konden opvolgen. In theorie werd een nieuwe graaf door de keizer benoemd, maar in de praktijk volgde de oudste zoon van de graaf zijn vader op. De keizer had daar weinig over te zeggen. Als de bisschop van een prinsbisdom overleed, lag dat anders. Er was geen automatische opvolger en de keizer kon een nieuwe prinsbisschop benoemen. De bisschop had zijn benoeming te danken aan de keizer en volgde daarom meestal de politieke koers van de keizer. Graven, hertogen en andere Duitse vorsten waren veel onafhankelijker van de keizer en bepaalden zelf wat zij deden. Een vorst als de koning van Pruisen stond zelfs vaak lijnrecht tegenover de keizer (maar dan in diens rol als aartshertog van Oostenrijk).
Toen de positie van de kerk in de achttiende eeuw minder belangrijk werd, kwam er kritiek op de prinsbisdommen. Graven en andere vorsten wilden het wereldlijk bestuur van bisdommen liever zelf doen. Ze wilden het grondgebied van hun graafschap of vorstendom graag uitbreiden met kerkelijk gebied. Bisschoppen moesten zich alleen met het kerkbestuur bezighouden en niet met het landsbestuur. Er werd veel gepraat over secularisatie, maar er veranderde weinig. De katholieke kerk was tegen en de keizer natuurlijk ook. De prinsbisschoppen waren zijn trouwe bondgenoten in de strijd tegen bijvoorbeeld Pruisen. Pruisen was voorstander van secularisatie omdat de keizer daardoor zijn trouwste vazallen (bondgenoten) zou kwijtraken. Door het inwilligen van de Franse eis om de grens naar de Rijn op te schuiven, had Pruisen een kans om de secularisatie door te drijven. In Frankrijk had Pruisen ineens een belangrijke bondgenoot. Samen konden de twee landen de macht van de keizer, tevens aartshertog van Oostenrijk, verzwakken.
Willem V was niet alleen stadhouder in de Republiek, maar ook vorst van het Duitse staatje Nassau-Dietz. Hij was verwant aan de koning van Pruisen, maar probeerde ook trouw te blijven aan Pruisens grote vijand, de Duitse keizer17.
De onderhandelingen in Bazel verliepen voorspoedig, maar zoals vaker, twijfelde de koning van Pruisen op het laatst moment. Hij was bang voor de reactie van zijn voormalige bondgenoten, Oostenrijk en Engeland. De Engelse regering was verontwaardigd over het overlopen van Pruisen en de Pruisische koning bang was dat Engeland en Oostenrijk zich nu samen ook tegen Pruisen zouden keren.
Maar de Pruisische koning koos toch voor Frankrijk. Op 5 april 1795 sloot hij met Frankrijk de Vrede van Bazel. Pruisen beloofde er aan mee te werken dat Frankrijk al het gebied ten westen van de Rijn (van Bazel tot Emmerik) mocht inlijven. Dit moest uiteindelijk worden goedgekeurd door de keizer en zijn raden. De inlijving en de compensatie van gedupeerde vorsten moest worden uitgewerkt in een aparte vrede tussen Frankrijk en het Duitse Rijk. Bij de onderhandelingen daarover mocht Pruisen van Frankrijk een belangrijke rol spelen. De koning van Pruisen was tevreden. Zijn zwager Willem V was dat niet. Koning Frederik Willem II had de Oranjes zwaar in de steek gelaten. Hij moest kiezen tussen Frankrijk en Oranje. Hij koos voor Frankrijk en hield de Oranjes met minimale hulp aan het lijntje.
Pruisen hoefde zich dankzij de vrede van Bazel voorlopig geen zorgen te maken over oorlog met Frankrijk. Pruisen probeerde nog meer voordeel te halen uit de militaire situatie, want kleinere Duitse staatjes waren bang voor Frankrijk. Pruisen sprak in een geheim aanhangsel met Frankrijk af dat er in Noord-Duitsland een neutrale zone zou komen. Duitse vorsten die zich bij deze zone aansloten moesten hun leger terugtrekken uit het gezamenlijke leger van het Duitse Rijk. In dit gebied mochten zich geen legers bevinden, die Frankrijk konden bedreigen. Een Pruisisch leger (Observationsarmee) zou de veiligheid in de neutrale zone garanderen. Door de instelling van deze zone kreeg Pruisen meer invloed in het noorden van het Duitse Rijk. Een oude Pruisische droom kwam dichterbij.
Verschillende Duitse vorsten sloten zich aan bij de neutrale zone. De neutraliteit bracht vrede en een neutrale staat als Weimar maakte tijdens de bloedige tijd van de Napoleontische oorlogen een bloeiperiode door. Pruisen profiteerde van de zone, doordat het zijn invloed in Noord-Duitsland kon uitbreiden. Het Duitse Rijk raakte nog verder in verval. Het verloor zijn eenheid en viel uiteen in een Pruisische, een Oostenrijkse en een Franse zone18.
Na Bazel onderhandelden Pruisen en Frankrijk in het geheim verder. Willem V herinnerde de Pruisische koning Frederik Willem II nog maar eens aan de garantie, die hij in 1788 had gegeven ten aanzien van het stadhouderschap. De Pruisische koning antwoordde dat hij niet veel kon doen. Hij wilde geen oorlog met Frankrijk en hij kon alleen een “billijke verzoening” aanbevelen. Het enige dat hij kon doen was het niet erkennen van de nieuwe Nederlandse regering (de Bataafse Republiek).
Maar in de geheime onderhandelingen vroeg en kreeg Frederik Willem II compensatie voor Willem V, voor het verlies van het stadhouderschap en het verlies van zijn bezittingen in de Republiek. Op 5 augustus zegde Frankrijk, in het geheim, de bisdommen Munster, Bamberg en Würzburg aan Willem V toe. Deze toezegging zou onderdeel worden van de herverdeling van gebied van Duitse vorsten. Deze algehele herverdeling zou ingaan op het moment dat Frankrijk en het Duitse rijk vrede sloten. En daar werd nog aan gewerkt. De Oranjes lazen het nieuws over deze toezegging pas in april 1797 in Engelse krachten, toen het bericht was uitgelekt aan het Russische hof. Blij was Willem V niet met dit nieuws. Hij protesteerde bij de Oostenrijkse gezant (bondgenoot van Engeland) en bij de Russische minister Worontzow. Hij wilde geen vorst worden over gebied dat was afgenomen van anderen. De Oranjes ontdekten in de toezegging van de drie bisdommen ook nog “kleine lettertjes”. Als de Oranjes geen mannelijke erfgenamen hadden, zouden de bisdommen aan Pruisen toevallen19.
Compensatie voor gedupeerde Duitse vorsten was overigens niet snel gevonden. De vredesonderhandelingen tussen Frankrijk en het Duitse rijk duurden niet lang. De koning van Pruisen had niet goed ingeschat wat zijn vroegere coalitiegenoten van zijn toenadering tot Frankrijk zouden vinden. Hij was aangeslagen door de harde kritiek uit Engeland, Rusland en Oostenrijk en de verachting waarmee men over hem sprak. Hij nam daarom wat afstand tot Frankrijk. En Oostenrijk wilde geen vrede waarbij het naar verwachting veel zou verliezen. En Frankrijk bleek zich niet aan afspraken te kunnen houden. De vredesonderhandelingen waren voorbij toen Franse troepen op 7 september 1795 de Rijn overtrokken. Oostenrijk en het Duitse Rijk zetten de oorlog tegen Frankrijk voort. De koning van Pruisen bleef angstvallig neutraal20.
Terwijl de Pruisische koning zijn Nederlandse familieleden (de Oranjes) lelijk in de steek liet, werkte men in Nederland verder aan een regering zonder Oranje. De voormalige Republiek der Verenigde Nederlanden heette nu de Bataafse Republiek. De nieuwe regering sloot na lang onderhandelen een verdrag met Frankrijk. Dat was het Verdrag van Den Haag, officieel ‘Traktaat van Vrede, Vriendschap en Alliantie’, van 16 mei. Het bleek een dure vriendschap te zijn, want Frankrijk vroeg erg veel geld voor het verjagen van de stadhouder. Ook stelden de Fransen andere eisen die hun populariteit deed afnemen. Dat betekende niet dat iedereen meteen anti-Frans was, want onder Franse invloed werd ons land op veel terreinen drastisch gemoderniseerd. Er kwam in eerste instantie inderdaad meer vrijheid en gelijkheid21.
Maar het nieuwe bestuur voldeed niet aan de hoog gespannen verwachtingen. De nieuwe bestuurders hadden enthousiaste plannen, maar de staatsinrichting was nog niet gewijzigd. Dat betekende dat het nemen van besluiten nog steeds moeizaam ging. Een voorstel van de Staten-Generaal moest door de besturen van alle zeven gewesten worden goedgekeurd. Een half jaar na de omwenteling stak de onvrede weer op en dachten de Oranjes dat het een goed moment was om een tegenopstand te organiseren.
Vooral in het leger waren veel mensen ontevreden over het nieuwe, revolutionaire bewind. Veel Nederlandse militairen waren al uitgeweken naar Brunswijk of Nassau. In de zomer van 1795 riep Willem V militairen op zich bij Osnabrück te verzamelen. Het leger werd bekend als het “rassemblement van Osnabrück”. De Engelse regering was bereid uitgeweken Nederlandse militairen de helft van hun soldij te betalen. Daarmee hoopte men natuurlijk te voorkomen dat ze in een pro-Frans land dienst gingen nemen. In deze tijd bestonden legers voor een groot deel uit buitenlandse huursoldaten. Het Staatse (Nederlandse) leger bestond voor ongeveer de helft uit buitenlandse soldaten, waarvan veel werden geworven in Duitsland. Een groot deel daarvan kwam uit Nassau, deels ook bezit van de Oranjes. Willem V mocht op kosten van Engeland zelfs 5.000 extra militairen werven.
Prins Frederik, de jongste zoon van Willem V, zou het bevel voeren, maar op zijn reis in Duitsland kreeg hij al bericht dat de Pruisische koning geen nieuw leger in de neutrale zone wilde accepteren. Osnabrück lag binnen de zone waarbinnen de koning volgens het verdrag van Bazel de neutraliteit moest garanderen.
Toen prins Frederik wilde uitwijken naar het iets noordelijk gelegen Hannover, bleek hij daar ook niet welkom. Hannover werd geregeerd door de Engelse koning George III, want diens overgrootvader George I had als keurvorst van Hannover in 1714 het koningschap van Engeland geërfd (officieel van Groot-Brittannië en Ierland). Engeland en Hannover hadden dezelfde vorst, maar het bleven aparte landen met een eigen regering. George III kon Hannover niet beschermen tegen een dreigende Franse bezetting, want het land lag te ver van Engeland en Oostenrijk om militaire hulp te sturen. Hij kon een dreigende Franse bezetting alleen voorkomen door zich aan te sluiten bij de neutrale zone van Pruisen. In september sloot George III zich als keurvorst van Hannover bij de neutrale zone aan. Vanaf dat moment was het Oranjeleger niet meer welkom in Hannover. Dat was teleurstellend voor de Oranjes, maar voor George III waarschijnlijk geen onverstandige beslissing. In Londen probeerde de Engelse koninklijke familie de Oranjes een tijd te ontlopen. De verhoudingen werden het volgende jaar pas weer beter. Het “rassemblement van Osnabrück” hield het nog een tijdje vol, maar uiteindelijk keerde prins Frederik terug naar Engeland. Het Nederlandse legertje verspreidde zich over Duitse plaatsen langs de Nederlandse grens en een deel van de militairen ging over in Engelse dienst22.
Ondertussen was Frederiks oudere broer, de erfprins de koning van Pruisen (zijn schoonvader) gaan opzoeken. De erfprins, de latere Willem I, wilde de koning in een persoonlijk gesprek vragen om hulp voor het Oranjelegertje bij Osnabrück. Hij had veel vertrouwen in zijn schoonvader en vreemd genoeg weinig vertrouwen in de koning van Engeland. George III had als vorst van Hannover het Oranjeleger wel uitgewezen, maar als koning van Engeland was hij nog steeds in oorlog met Frankrijk en Pruisen was dat niet.
De ouders van de erfprins, Willem V en Wilhelmina, waren minder positief over Pruisen. Wilhelmina schreef op 5 september een boze brief de koning van Pruisen (haar broer) en die nam haar brief hoog op. Hij antwoordde dat hij nu eenmaal andere belangen had dan zij. De koning slaagde er beter in zijn schoonzoon aan zich te binden. Die kwam eind september in Berlijn aan, maar zijn vrouw Mimi (dochter van de koning) bleef eerst nog in Londen, onder de hoede van haar schoonouders Willem V en Wilhelmina. Mimi had niet zoveel op met haar vader (Frederik Willem II). Ze had wel een goede band met haar oudste broer, de latere koning van Pruisen, Frederik Willem III.
Tot ergernis van zijn moeder liet de erfprins (Willem I) zich inpakken door zijn schoonvader. De Hij schreef zijn ouders dat hij in Berlijn niet onvriendelijk werd ontvangen en dat de Pruisische koning helemaal niet zo negatief tegenover de Oranjes stond. Hij adviseerde zijn vader niet alleen op Londen te steunen, maar ook contacten te leggen met de regeringen van andere grote landen. Zijn vader schreef hem dat de Oranjes de meeste kans op hulp konden verwachten uit Engeland en natuurlijk was ook dat niet zeker. Maar Engeland was altijd bang geweest voor een Franse bezetting van Nederland. De regering had er veel belang bij dat de Fransen daar weer vertrokken. Willem V schreef dat hij niet met andere landen wilde onderhandelen omdat hij bang was dat Engeland hem dan een onbetrouwbare bondgenoot vond. Zijn moeder vond dat haar zoon door Pruisen werd gebruikt bij intriges die hij zelf niet door had.
Op 21 april 1796 kreeg de erfprins in Berlijn dan toch gezelschap van zijn vrouw Mimi, de jongere Wilhelmina en hun zoontje Guillot. De erfprins (Willem I) en zijn gezin werden als gast van de koninklijke familie ondergebracht in de appartementen van Frederik de Grote in het grote Stadschloss aan Unter den Linden. Daar woonde ze een jaar, totdat een nieuwe Pruisische koning ze het zomerverblijf Schönhausen in gebruik gaf23.
Na een slecht jaar 1795 volgden voor de Oranjes enkele jaren waarin het beter leek te gaan. Franse legers werden verslagen en herstel van het stadhouderschap kwam in zicht. Zoals in de alinea ‘Geen vrede’ is beschreven, ging de oorlog na de mislukte vredesbesprekingen in september 1795 weer verder. Franse legers waren de Rijn over getrokken en begin september plunderden Franse troepen het Oranjestadje Dietz.
De oorlog ging voornamelijk tussen Oostenrijk en Frankrijk. Frederik, de jongste zoon van Willem V, vroeg toestemming om dienst te mogen nemen in het Oostenrijkse leger. Hij vertrok in april 1796 naar Wenen. De Oostenrijkse legers dreven de Fransen terug en in Engeland verwachtte men een definitieve nederlaag van Frankrijk. Maar toen keerden in Italië onverwacht de kansen. De nieuwe Franse generaal Napoleon Bonaparte drong de Oostenrijkse legers terug. Toen de Fransen de Oostenrijkse hoofdstad Wenen dicht waren genaderd, moest Oostenrijk een wapenstilstand accepteren24.
Oostenrijk stond er veel slechter voor dan in 1795 en bij de vredesonderhandelingen die nu in Italië begonnen, moest de aartshertog van Oostenrijk het nodige verlies incasseren. Bij de Vrede van Campo Formio (17 oktober 1797) moest hij onder meer de Zuidelijke Nederlanden (België) aan Frankrijk afstaan. Maar in ruil kreeg hij Venetië (het grootste deel), dat door Franse legers was bezet. Daarom mocht de aartshertog niet ontevreden zijn. Hij verloor gebied dat ver weg lag van Wenen en kreeg gebied dat dichter bij Wenen lag.
Het grootste verlies leed Frans II niet als aartshertog van Oostenrijk, maar als keizer van het Duitse Rijk. In een geheime afspraak moest hij erkennen dat Frankrijk Duits gebied tot aan de Rijn mocht inlijven. Het Duitse Rijk zou flink wat gebied verliezen. De Frans-Pruisische afspraak van 1795 over compensatie aan gedupeerde Duitse vorsten, werd door keizer Frans II bevestigd, ook weer in een geheime overeenkomst. In december 1797 zou daarover een nieuwe conferentie beginnen in het Westduitse plaatsje Rastatt. Overigens liet Frans II ook vastleggen dat Pruisen en diens bondgenoten geen gebied ten oosten van de Rijn zouden krijgen. De Frans-Pruisische afspraak om Willem V de bisdommen Munster, Bamberg en Würzburg te geven was hiermee vervallen, althans wat Frankrijk en Oostenrijk betreft. Frans II verwachtte dat Pruisen grote invloed in deze bisdommen zou krijgen, als ze naar de Oranjes gingen. Voor Pruisische steunpunten lagen ze te dicht bij Oostenrijk.
Maar de aartshertog had zich misschien geen zorgen hoeven te maken, want Willem V wilde de bisdommen niet eens. Toen hij hoorde van de Frans-Pruisische toezegging, stelde hij zich uiterst principieel op. Hij wilde geen vorst worden van gestolen (van de kerk) gebied. Bovendien wilde hij alleen genoegen nemen met herstel van zijn oude functies in de Republiek der Verenigde Nederlanden. Bovendien zouden de nieuwe gebieden aan Pruisen toevallen op het moment dat de Oranjes geen mannelijke nakomelingen hadden. De erfprins (latere Willem I) was het niet met zijn vader eens, maar legde zich schoorvoetend neer bij de weigering van zijn vader. Pas in april 1798 hoorden de Oranjes dat Oostenrijk de Oranjes de bisdommen niet gunde.
In Den Haag vierden de Fransen en de patriotten feest toen in oktober de vrede van Campo Formio bekend werd. Bij elk Frans succes werd overigens een feestje georganiseerd. Deze keer werd een feest gegeven in de Besognekamer op het Buitenhof en was er een speciale toneelvoorstelling in de (Franse) schouwburg in de Casuariestraat25.
Voor de Oranjes was er minder reden voor feest. Een jaar eerder had Oostenrijk de Fransen nog teruggedrongen en leken de Fransen definitief verslagen te worden. Maar na het verlies van de Zuidelijke Nederlanden (België) zou Oostenrijk minder belangstelling hebben voor het verdrijven van de Fransen uit het noordwestelijk deel van Europa.
En in Pruisen was de steun voor de Oranjes ook niet groot. Na het overlijden van koning Willem Frederik II op 16 november 1797, leek zijn zoon Frederik Willem III iets toeschietelijker te zijn. De nieuwe koning was de favoriete broer van de jonge Wilhelmina (‘Mimi’). Hij liet de erfprins en zijn Mimi en zoontje Guillot verhuizen naar het koninklijke slot Schönhausen, even ten noorden van Berlijn. Verder benoemde de koning zijn zwager tot luitenant-generaal. Een positie in het actieve Pruisische leger kreeg hij daarmee niet. Zijn moeder, de oude Wilhelmina verwachtte niet veel van de nieuwe koning. Ze schreef haar zoon over zijn benoeming in het Pruisische leger dat hij alleen maar de eer had een heel lelijk uniform te mogen dragen. En inderdaad bleef verdere hulp voor de Oranjes beperkt. De nieuwe koning voerde dezelfde neutraliteitspolitiek als zijn vader.
En zelfs in Engeland nam de belangstelling voor de Oranjes af. Na de nederlaag van Oostenrijk stond Engeland alleen tegen Frankrijk en onder de bevolking nam de steun voor de oorlog af. Een nieuwe Engelse regering besloot met Frankrijk te onderhandelen en onderhandelingen waren niet gunstig voor de Oranjes. Frankrijk zou nooit vrijwillig toestaan dat de Oranjes weer stadhouder konden worden in de Republiek. Dat zou alleen gebeuren als Frankrijk militair was verslagen26.
In november 1797 arriveerden vertegenwoordigers van het Duitse rijk (een “deputatie”) en van Oostenrijk, Pruisen en Frankrijk in het Duitse plaatsje Rastatt. Daar moesten de (geheime) bepalingen van Bazel en Campo Formio worden uitgewerkt. Er zou worden gepraat over de compensatie van Duitse vorsten die land zouden kwijtraken aan Frankrijk.
De vorsten zelf en de vertegenwoordigers van andere kleine Duitse staatjes hadden in Rastatt weinig in te brengen. Willem V, vorst van Nassau-Dietz was een van hen. Het was een ingewikkelde herverdeling van gebied, waarbij de kleinste staatjes aan het kortste eind trokken. De onderhandelingen werden gedomineerd door de drie grote staten, die alleen de belangen van hun belangrijkste bondgenoten behartigden. Volgens de plannen van de grote landen zouden honderden Duitse staatjes worden opgeheven en toegevoegd aan het gebied van een iets grotere vorst. Willem V moest als vorst van Oranje-Dietz in spanning afwachten hoe de herverdeling voor Nassau uit zou pakken.
Er was veel verzet tegen de voorstellen van de grote landen, maar uiteindelijk stemde een vertegenwoordiging van het Duitse Rijk in maart 1798 in met afstand van al het gebied ten westen van de Rijn aan Frankrijk. In april 1798 besloot het bestuur van het Duitse Rijk (de keizer en zijn raden) om elke kerkelijke staat in het Rijk te onteigenen. De keizer kon de onteigening niet tegenhouden, want de meeste grote vorsten stemden voor. De keizer (en Oostenrijk) dreigde de grote verliezer van de onderhandelingen te worden. Alleen oorlog leek Oostenrijk te kunnen redden, in een nieuwe coalitie met Engeland. Dat land probeerde een nieuwe coalitie te smeden, met Oostenrijk en Rusland en het liefst ook Pruisen.
Doordat de Fransen de situatie in Europa zo beheersten, maakten de Oranjes geen kans op herstel van hun positie in de Bataafse Republiek. En de kans om in plaats van het stadhouderschap een goede schadevergoeding te vinden, was ook ongewis. Ook in Nederland gingen de zaken niet in de goede richting. De oude staat werd ontmanteld en er werden verkiezingen gehouden voor een ‘Nationale Vergadering’. Deze “vergadering” was het eerste democratisch gekozen parlement van ons land (althans voor mannen). De Nationale Vergadering kwam in 1796 bijeen, had 126 leden en was zowel parlement als regering. Zo’n groep mensen was eigenlijk te groot om een land slagvaardig te regeren en de modernisering van het landsbestuur ging niet snel genoeg voor de radicale patriotten (revolutionairen). Zij pleegden op 22 januari 1798 een staatsgreep en vroegen aan nieuwe leden van de Nationale Vergadering een verklaring dat zij afkeer hadden van het stadhouderschap, het federalisme, regeringsloosheid en aristocratie. Zo zuiverden zij de Nationale Vergadering van conservatieven23.
Het gezuiverde parlement werd het snel eens over een nieuwe grondwet, die op 1 mei 1798 werd gepubliceerd als Staatsregeling voor het Bataafsche Volk. De Staatsregeling was de eerste echte grondwet van ons land. Volgens de staatsregeling was ons land voortaan één staat. De zeven onafhankelijke republiekjes werden opgeheven en vervangen door één staat, de Bataafse Republiek. De grondwet voerde ook enkele belangrijke grondrechten in en beloofde bijvoorbeeld dat alle burgers voortaan gelijk zouden worden behandeld. Voor de rechter zou een arbeider dezelfde rechten hebben als een edelman of een rijke grondbezitter. Allerlei voorrechten die mensen hadden in de oude Republiek werden afgeschaft.
De radicalen bleven niet lang aan de regering, want al na enkele maanden werden zij bij een nieuwe staatsgreep verjaagd (juni 1798). De macht werd overgenomen door meer gematigde mensen. De revolutie was nu eigenlijk voorbij
Dit betekende overigens nog niet dat de Oranjes meer kans maakten op herstel van hun positie. Ook de buitenlandse politieke situatie was daar niet naar. Voor vervolg zie deel 3.
Literatuur, noten en illustraties zullen nog volgen. Deze pagina zal in de loop van november gereed zijn.
F. de Bas, Prins Frederik der Nederlanden en zijn tijd, delen II en III, Schiedam 1891 en 1903.
Henriette L.T. de Beaufort, Gijsbert Karel van Hogendorp. Grondlegger van het Koninkrijk, Den Haag 1963.
J.A. Bornewasser, ‘Kirche und Staat in Fulda unter Wilhelm Friedrich von Oranien, 1802-1806', in: Quellen und abhandlungen zur Geschichte der Abtei und der Diözese Fulda, 19, Fulda 1956.
Michael Broers, Europe under Napoleon 1799-1815, London 1996.
H. Brugmans, Van Republiek tot Koninkrijk. Geschiedenis der Nederlanden van 1795-1815, Amsterdam, 1939.
Henriette L.T. de Beaufort, Gijsbert Karel van Hogendorp. Grondlegger van het Koninkrijk, Den Haag 1963.
Robert Fruin, H.T. Colenbrander, I. Schöffer, Geschiedenis der staatsinstellingen in Nederland tot den val der republiek, ’s-Gravenhage 1980.
F.M.L. van Geen, 'Het rassemblement van Osnabrück en de Militaire Willemsorde', in Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde (BVGO), 8e reeks, vijfde deel (1944), 95-99.
J.A. van Houtte, e.a. Algemene Geschiedenis der Nederlanden V, Utrecht 1952.
Jonathan Israel, The Dutch Republic. Its rise, greatness and fall, Oxford, 1995.
-.
Johanna Naber, Prinses Wilhelmina. Gemalin van Prins Willem V, Amsterdam 1908.
-.
L.A. Struik, Oranje in ballingschap, 1795-1813: een odyssee, Amsterdam 2006.
-.
-.
15. Struik 68-72.
Deze pagina is cookie-vrij.
© Voor niet-commercieel gebruik mogen teksten worden overgenomen, met bronvermelding of een link naar deze pagina.
Bij de afbeeldingen ligt dat anders: veel afbeeldingen zijn niet mijn eigendom en er kunnen nog rechten op rusten.
Suggesties voor verbeteringen zijn altijd welkom. Reacties.