Hugo de Groot wordt in 2009 in Den Haag geëerd omdat in 1609 zijn boek ‘Mare Liberum’ verscheen. Het denken over internationaal recht stond in de tijd van Hugo de Groot nog in de kinderschoenen en Den Haag viert de verschijning van Mare Liberum als een belangrijke stap in de ontwikkeling van het internationaal recht (volkenrecht), ofwel de juridische verhoudingen tussen staten. De gemeente is allerlei festiviteiten aan het voorbereiden en ook theatergroep Drang gaat er in het najaar van 2009 aandacht aan besteden met het stuk ‘Mare Liberum’.
(Dit verhaal is nog in bewerking)
Hugo de Groot is en van de bekendste Nederlanders in de wereld en volgens de Amerikaanse hoogleraar in de psychologie Catharine M. Cox zou hij ook de intelligentste zijn. Zij berekende met terugwerkende kracht dat hij een IQ van 200 zou hebben. Daarmee kwam hij op de derde plaats komen van de aller-intelligentste mensen ter wereld sinds 1450. Na een herberekening van deze schatting kwam Hugo de Groot uit op 178. Nou is de waarde van zo’n schatting natuurlijk beperkt, maar het is wel duidelijk dat Hugo de Groot briljant was. Hoewel hij geen geboren Hagenaar was, heeft hij in Den Haag gewoond en de Haagse geschiedenis verrijkt.
Hugo de Groot als beeld in de Kazernestraat.
Hugo de Groot werd in 1583 in Delft geboren in een familie van regenten. Als achtjarig kind schreef hij al gedichten in het Latijn en in zijn jeugd viel hij ook in andere opzichten op als een begaafd kind. Na zijn studie in Leiden ging hij met zijn vader in 1598 mee op een diplomatieke missie naar de de Franse koning. De missie stond onder leiding van landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt, de regeringsleider van ons land. Tijdens het bezoek bezocht hji de universiteit van Orléans om er te promoveren in de rechten. Dat was overigens niet zo uitzonderlijk, want veel Nederlandse juristen reisden even langs Orléans om in een paar weken hun doctorstitel te halen.
Een jaar na deze reis ging Grotius, zoals hij buiten Nederland genoemd wordt, in Den Haag aan de slag als advocaat. Hij woonde bij de bekende hofpredikant Johannes Uytenbogaert in huis aan de niet meer bestaande Hofsingel. Het huis van deze dominee stond naast de Zuidpoort van het Binnenhof en Uyttenbogaert hield daar pension voor jonge advocaten en stedelijke bestuurders. Zij zouden hun hele bevriend blijven. Op welk adres De Groot daarna woonde is minder duidelijk. Op 15 oktober 1604 bleek hij te wonen bij een zekere juffrouw F. Flori, in een huis aan de zuidzijde van de Spuistraat. De Spuistraat had vroeger meer allure dan tegenwoordig, want tegenover dit huis aan de Spuistraat woonde Johan van Oldenbarnevelt in een groot kasteelachtig huis. De ingang van dat huis lag ter hoogte van de panden Spuistraat 6, 8 en 10. Hugo de Groot zou tot 1608 in de Spuistraat gewoond hebben en toen verhuisd zijn1. Hij trouwde in dat jaar met Maria van Reigersberch en ging ergens anders in Den Haag wonen, onduidelijk op welk adres. Volgens een brief uit maart 1608 zou hij tegenover Oldenbarnevelt wonen aan het Lange Voorhout2, maar dat is onmogelijk. Oldenbarnevelt woonde toen nog in de Spuistraat en zou pas jaren later verhuizen naar een huis op de Kneuterdijk, in het verlengde van, inderdaad, het Lange Voorhout. In de tweede plaats stonden er toen tegenover die plek nog geen huizen, dus daar kan Hugo de Groot nooit gewoond hebben. Oldenbarnevelt kocht het huis op de Kneuterdijk pas in 1610 na lange onderhandelingen in 1610. Voor die tijd zal hij er niet gewoond hebben. Een verschrijving tussen Spuistraat en Lange Voorhout kun je je bijna niet voorstellen, dus De Groots woonadres blijft een raadsel.
Schetsmatige plattegrond met in rood de situatie van nu met in zwart de situatie van ongeveer 1870. Het huis waar Hugo de Groot woonde met een kruis aangegeven op een plattegrond. De Hofsingel is vrijwel helemaal gesloopt. Slechts de huisjes die zijn ingetekend staan er nu nog. Het huis van Hugo de Groot stond vrijwel tegenover het meest linker huis. Alle bebouwing die gearceerd is aangegeven is gesloopt voor de aanleg van de nieuwe Hofweg.
Hugo de Groot werd in 1605 door de Staten van Holland benoemd tot officiële geschiedschrijver, maar terwijl hij met de geschiedschrijving van Holland bezig was (wat resulteerde in Annales et Historiae de rebus belgicis), bleef hij werkzaam als rechtskundige. Hij was een bekwaam jurist en werd in (vermoedelijk) 1604 door de Amsterdamse kamer van de Verenigde Oost-Indische Compagnie gevraagd om een netelig probleem op te lossen.
Ons land (toen nog de “Noordelijke Nederlanden”) was al enkele decennia in opstand tegen de landsheer (de Tachtigjarige Oorlog). Omdat de landsheer ook koning van Spanje was (als Filips II) was de opstand min of meer ontaard in een oorlog tussen ons land en Spanje. Dat land had bezittingen in pas ontdekte delen van Amerika en Azië en haalde daar felbegeerde produkten als specerijen en goud vandaan. Nederlandse kooplieden wilden ook een graantje van die handel meepikken en probeerden daar ook voet aan de grond te krijgen. Beide partijen bevochten elkaar daar met bewapende schepen en soldaten. Omdat Filips II ook koning was van Portugal raakten daar ook Portugezen bij betrokken. Op 25 februari 1603 veroverde een Amsterdamse vloot onder Jacob van Heemskerck een Portugees schip, de Santa Catharina. Een jaar later werd de buit geveild in Amsterdam geveild voor het voor die tijd astronomische bedrag van meer dan 3 miljoen gulden.
Er was veel kritiek op deze actie en daarom vroeg de Amsterdamse kamer van de VOC Hugo de Groot om deze kaping op rechtskundige gronden goed te praten.
Hugo de Groot had geen gemakkelijke taak, want de kaping van het Portugese schip viel niet zonder meer goed te praten. Particulieren mochten in deze tijd wel een vijandelijk schip aanvallen en kapen, maar dan moesten zij een zgn. ‘kapingsbrief’ van hun koning hebben. Ons land had zijn landsheer (‘koning’) kort geleden afgezet en in het buitenland vonden velen daarom dat er in ons land geen wettig gezag bestond. Er waren meer problemen. In de instructie van Jacob van Heemskerck had bijvoorbeeld gestaan dat hij alleen geweld mocht gebruiken om zich te verdedigen. Een ander schip kapen viel daar dus niet onder.
Er was geen gemakkelijke manier om de kaping te verdedigen, dus Hugo de Groot moest de verdediging wel grondig aanpakken. Hij beperkte zich niet tot een korte uiteenzetting, maar zocht lang naar argumenten en bedacht nieuwe uitgangspunten voor internationaal recht. Hij liet zich hierbij overigens inspireren door Spaanse theologen en rechtsgeleerden als Francesco de Vitoria en Francisco Suárez. Hij vond dat zijn opvattingen werden gesteund door het natuurrecht. Regels volgens het natuurrecht lagen vast in de natuur en waren dus niet bedacht door mensen.
Een belangrijk recht was het recht had om handel te drijven. Het was voor een individu een levensvoorwaarde om te kunnen handelen. Je kunt je inderdaad niet voorstellen dat je geen voedsel kunt kopen. Vooral voor ons land was vrije handel en scheepvaart volgens De Groot erg belangrijk. De Groot vond het Spaanse verbod om Nederlandse handel en schepen in Azië toe te laten daarom een vijandige daad.
Hugo de Groot stelde verder vast dat ieder individu het recht had om zichzelf te verdedigen en om aangedaan onrecht te wreken.Die rechten had ook een handelsmaatschappij. Omdat de Portugezen de Nederlanders vijandig bejegenden, mocht de VOC de Portugese wandaden wreken. Daarom was de kaping van de Santa Catarina gerechtvaardigd. Een kapingsbrief was daarom niet nodig. Hugo de Groot vond dat de VOC vooral moest doorgaan met het kapen van Spaanse en Portugese schepen. Hugo de Groot stelde verder dat het een recht was om de zeeën te kunnen bevaren. Ook was er vrijheid om met Aziaten (‘inlanders’) te handelen (contracten af te sluiten).
Het manuscript waarin De Groot dit schreef werd niet gedrukt, maar verdween in een bureaulade. Vermoedelijk omdat men bang was dat publicatie van dit fel anti-Spaanse stuk de pas begonnen vredesonderhandelingen geen goed zou doen. De tegenstellingen bij die onderhandelingen waren zo groot dat elk zuchtje tegenwind de kansen op vrede te niet zouden doen. Pas enkele jaren later leidden ze tot het Twaalfjarig Bestand. Eeuwen later, in 1864, werd het manuscript bij een veiling van oude handschriften ontdekt en uiteindelijk gedrukt. Rechtsgeleerden in de zeventiende en achttiende eeuw kenden dit boek dus niet. De Groot werd bekend om zijn andere boeken.
In 1607 werd Hugo de Groot, op jonge leeftijd (24 jaar), benoemd tot advocaat-fiscaal (aanklager) bij het Hof van Holland in Den Haag. Het Hof van Holland was de hoogste rechtbank in Holland. In datzelfde jaar werd hij weer door de VOC om hulp gevraagd. Deze handelmaatschappij maakte zich zorgen over de vredesonderhandelingen. Spanje eiste namelijk samen met Portugal het alleenrecht op van handel in ‘Indië’ (Azië en Amerika). Andere Europeanen mochten daar niet komen. De VOC was bang dat de regering van ons land zo graag vrede wilde dat ze toe zou geven aan deze Spaanse eis en dat was niet in het belang van de VOC. De VOC vroeg De Groot in november 1607 om zijn argumenten voor vrije zeevaart en handel op papier uit te werken. Daarmee hoopte men de onderhandelingen te kunnen beïnvloeden.
De Groot had het makkelijker dan een paar jaar geleden, want in zijn manuscript over het buitenrecht, De iure praedae, had hij het recht van vrije zeevaart en handel al verdedigd. Hij kon dus volstaan met het bewerken van het betreffende hoofstuk uit dat manuscript, hoofdstuk 12. Ook paste hij de toon wat aan en maakte er een meer algemeen stuk van, minder gericht op de Spanjaarden en Portugezen. Zijn stuk werd waarschijnlijk gebruikt door de Nederlandse onderhandelaars onder leiding van Johan van Oldenbarnevelt, maar pas veel later in het jaar werd de tekst als Mare Liberum gedrukt en uitgegeven. De onderhandelingen met de Spanjaarden waren toen al afgelopen en in april afgesloten met een Twaalfjarig Bestand
Hierna woonde hij nog enkele jaren in Den Haag. Hij trouwde in 1608 trouwde met Maria van Reigersberch en in 1610 werd zijn geschiedenis van Holland De antiquitate Reipublicae Batavicae (De oude geschiedenis van de Hollandse republiek) gepubliceerd. In 1613 werd hij aangesteld als pensionaris van Rotterdam. Hij werd daardoor tevens lid van de landsregering, de Staten van Holland.
Ongeveer op de geel gemarkeerde plek stond het huis waar Hugo de Groot woonde.
Deze pagina is nog in bewerking.
Ik heb gebruikt gemaakt van twee Engelstalige versies van de hiervoor beschreven werken van De Groot.
De Iure Praedae vond ik op http://files.libertyfund.org/files/1718/Grotius_1350_EBk_v4.pdf.
Mare Liberum vond ik op: http://oll.libertyfund.org/index.php?option=com_staticxt&staticfile=show.php%3Ftitle=552&layout=html.
Nellen, H.J.M., Hugo de Groot: een leven in strijd om de vrede 1583-1645, Amsterdam 2007.
1. Nellen 80.
2. Nellen 89: Adres van een brief van A.E.J. de Vigier van 30 maart 1608 (BW I, no. 120): ‘A Monsieur/Monsieur Grotius, advocat fiscal en la Court d’Hollande, demurant onder ’t Voorhout tegenover Mijnheer Bernevelt’.
Deze pagina is cookie-vrij.
© Voor niet-commercieel gebruik mogen teksten worden overgenomen, met bronvermelding of een link naar deze pagina.
Bij de afbeeldingen ligt dat anders: veel afbeeldingen zijn niet mijn eigendom en er kunnen nog rechten op rusten.
Suggesties voor verbeteringen zijn altijd welkom. Reacties.