Het Haagse Bos is niet uit zichzelf het bos geworden waar graven, koningen en stropers zich vermaakten. Deze pagina gaat over het ontstaan van het bos.
Het Haagse Bos werd vanaf de komst van de graven in stand gehouden vanwege de economische waarde en recreatieve waarde. Je kon bomen laten groeien tot een mooi wandelbos, maar je kon de bomen ook kappen en verkopen of zelf gebruiken. De eigenaar, de graaf, zal af en toe hebben moeten kiezen. Een wandelbos was mooi, maar in tijden van oorlog had hij de bomen nodig om verdedigingswerken aan te leggen. Vooral in de eerste eeuwen gingen de keuzes ten koste van het bos. Over het gebruik door de graaf of de stadhouder is door onderzoek veel bekend. In hoeverre de Haagse burger gebruik kon maken van het bos is niet duidelijk.
Het bos werd in eerste instantie gebruikt voor turfwinning en het verkrijgen van hout. Een aanzienlijk deel van het bos was oorspronkelijk veengrond. Hier kon turf uit gewonnen worden als brandstof voor haard of keuken. Het veen werd opgraven, gedroogd, naar de turfschuur op het Buitenhof gebracht en daarna verkocht of gebruikt op het kasteel. Door het weggraven onstonden diepe gaten die, om te voorkomen dat er meren ontstonden, werden opgevuld met duinzand. Op deze vlakten werden bomen geplant zoals elzen. Het is niet helemaal duidelijk waar in het bos turf werd gewonnen. Het schjint vooral gewonnen te zijn aan de zuidkant, want aan de noordkant was de veengrond overstoven door een dikke laag duinzand. Maar aan de noordkant van het bos, het tegenwoordige Benoordenhout, lagen drie grote turfvelden. Die werden in 1491 genoemd: het zogenaamde “westersche veld”, vermoedelijk ter hoogte van de Dierentuin, het middelveld en het “uiterste veld” ter hoogte van de Laan van Clingendael. Daar stond toevallig ook de gerechtsplaats met een “halve” galg (een galg met één paal). In 1509 of 1510 werd het westerse turfveld geëgaliseerd en met elzen beplant. In de periode 1467-1530 werd er turf gedolven uit de noordelijke rand van het bos, tot aan het het Slachpad toe1. Na 1516 werd er steeds minder turf gedolven. Het was vermoedelijk niet meer zo rendabel, misschien was het te nat. Als laatste werden de turfvelden tussen de Beek en de Oostpoort ontgonnen. Deze laatste veenvelden werden vermoedelijk weggegraven om de grond te vervangen door goede bosgrond zodat er bomen konden worden geplant2.
Turf die afgegraven werd ging naar het Binnenhof. Als er meer turf was dan door het hof kon worden gebruikt dan werd het in het openbaar verkocht.
Haagse Bos vóór 1590. In lichte kleuren de huidige situatie, met in rood plaatsnamen en wegen. In zwart en donkerblauw de wegen, gebouwen en sloten en beek van vroeger. Meer uitleg
Hout was vroeger een belangrijk product, zowel in de bouw als voor gebruik als brandstof. In het Haagse Bos werden hiervoor zoveel zieke of omgevallen bomen gebruikt of takken die afgevallen waren, de zgn. ‘windval’. Dit hout werd in de 14de en 15de eeuw elk jaar naar de turfschuur op het Buitenhof gebracht. Daar werd het opgeslagen om in de winter in de kachel te gebruiken of het werd verkocht. Het ging steeds om aanzienlijke hoeveelheden hout. In de jaren 1488/89 moest Jan Pieterzoon, “bewaarder van den turf en houte opten hove”, toezicht houden op het vervoer van 41 wagens hout. Dat toezicht was nodig omdat er anders hout werd gestolen. Enkele ambtenaren kregen in plaats van geld een deel van hun salaris als hout uit het bos, in de vorm van een of meer wagenladingen hout. Onder toezicht van Jan Pieterzoon werden bijvoorbeeld zes wagenladingen hout uitgeladen bij rentmeester-generaal Jan van Outhuesden, één wagen bij Gillis de conciërge van het hof en één wagen bij Hubrecht van Doorn, deurwaarder van de Rekenkamer. Op een gegeven moment werden deze houtleveringen stopgezet en kregen de betreffende ambtenaren meer geld3.
Het hout werd verder gebruikt voor vreugdevuren, voor de bouw en voor de kunst. In 1526 was er zo’n vreugdevuur, vermoedelijk op de Plaats. In 1527 brandde er één op het Buitenhof. Het ging om de verloving of huwelijk van (graaf) Karel V en daarna om de geboorte van Filips II, toekomstig graaf van Holland4. Hout uit windval uit het Haagse Bos was meestal niet geschikt voor de bouw. Wel werd er hout geschonken aan liefdadigheidsinstellingen of kunstenaars. Die maakten er beelden van voor kerken, kapellen en kloosters. Dit gebruik kwam vooral op aan het eind van de 15de eeuw en op een gegeven moment werden de jaarlijkse schenkingen een recht. In 1511 bleek er geen geschikt hout in het bos te vinden en werden de rechthebbenden gecompenseerd met geld5.
Haagse Bos in 2010
Het Haagse Bos is vooral bekend om de jacht. Het bos zou als jachtgebied de graven hebben verlokt om hier een nieuw kasteel te bouwen. Omdat de graven meer jachtgebieden hadden en zelfs betere, zullen er meer redenen zijn geweest dat de graven hun nieuwe kasteel hier lieten bouwen. Maar al was de jacht niet de voornaamste reden om hier te komen wonen, toch is uit een middeleeuwse kroniek bekend dat graaf Floris V hier graag op jacht ging6. Uit de regels en verboden die latere graven uitvaardigden kun je opmaken dat zij hun best deden om het Haagse Bos in stand te houden voor de jacht.
Het Haagse Bos was eigendom van de graaf (en later van de regering) en die stond vrijwel niemand anders toe om in het Haagse Bos te jagen. Zijn gasten mochten natuurlijk met hem jagen en zijn stadhouder mocht dat ook. Verder kregen slechts de houtvesters en een enkele jager (soms) toestemming om te jagen. De graaf ging vermoedelijk vooral met honden en valken op jacht, want alleen daarover is informatie te vinden. Op het Buitenhof stond een hondenhuis en het bekende Valkhuis. Het Valkhuis stond bij de Gevangenpoort en werd in 1412 voor het eerst vermeld. In 1326 werd een zekere Jan van Groningen aangesteld als valkenier voor het Haagse Bos en de Haarlemmerhout. In 1370 werd een zekere Willem aangesteld als havikkier. Op een bepaald moment werkten er meer valkeniers in het Haagse Bos. Michiel Jansz van Cuyck was bijvoorbeeld belast met de “bewaring en de wacht van de leg van de edele vogel” aan de zuidkant van het Bos7. De valken kwamen vaak uit Brabant, maar ook vaak uit Scandinavië. Ze werden door de valkeniers afgericht om klein wild te vangen.
Een andere vorm van jacht was de vogelvangst met netten. Sniphangen waren vallen met netten. Zij worden voor het eerst in de 15de eeuw genoemd8.
De graven hadden overigens meer jachtgebieden dan het Haagse Bos. De Haarlemmerhout, ten zuiden van Haarlem was zelfs een aantrekkelijker jachtgebied dan het Haagse Bos. Het Haagse Bos had in de 13de en 14de eeuw geen grof wild, maar dat liep toen wel rond in de Haarlemmerhout. En in de tijd van de Oranjestadhouders ging men voor de jacht naar Het Loo op de Veluwe. Het Haagse Bos werd meer gebruikt om te wandelen.
Voor de jacht is wild nodig en daar ontbrak het in het Haagse Bos nogal eens aan. De oudste gegevens over wild in het Haagse Bos reppen alleen over klein wild als vogels, konijnen en hazen.Van konijnen en hazen waren er soms te veel en soms te weinig. Zo werd het onder Jacoba van Beieren verboden om op hazen te jagen, maar tegelijk werd juist op konijnen gejaagd omdat zij bomen en struiken beschadigden. In 1409 werd het verboden om patrijzen en veldhoenen te jagen en in 1537 gaf de graaf opdracht om de konijnenplaag in het bos te verminderen9.
Herten, reeën en ander grof (groot) wild kwam oorspronkelijk niet voor in het Haagse Bos. Als er op het Binnenhof een feestmaal werd gegeven dan kwam het wild niet uit het Haagse bos, maar uit de Haarlemmerhout (10). De Bourgondiër Philips de Schone heeft waarschijnlijk als eerste grof wild in het bos laten uitzetten. In 1488 komen er in de grafelijke boekhouding voor het eerst allerlei posten voor over maatregelen om grof wild te beschermen. Het bleek namelijk moeilijk mee om de wildstand op peil te houden en de maatregelen hadden niet altijd succes. Het wild had, voordat er op gejaagd werd, al te lijden van honden, katten, bunsingen, vossen, dassen. Er moest regelmatig worden gejaagd op vossen en dassen en eigenaren van loslopende honden konden rekenen op een bijzonder hoge boete. In de winter was er te weinig te eten en moest het wild gevoerd worden11. Al deze maatregelen om het wild te beschermen hielpen niet voldoende en er moest af en toe nieuw wild worden aangevoerd. In 1501 werden bijvoorbeeld 21 ‘wilde beesten’ in Brabant gekocht. Ze werden op het Spui uit een schip geladen en vandaar per wagen naar het Haagse Bos gebracht. Ook het wintervoer, het hooi, werd per schip aangevoerd. In de winter van 1503/1504 ging het om voer voor “herten, hynnen, deynen, boucken, reën”. In 1555 werden twee stukken wild uit de sneeuw gehaald en door Huych Jansz, de portier van de Westpoort op diens stal gevoerd en “gemeestert”12. Hoe het met de twee dieren afliep is niet bekend.
Dat er op de met zorg in leven gehouden beesten gejaagd werd blijkt uit allerlei posten in de grafelijke rekeningen. Zo schiet de later zo gehate graaf Filips (Filips II van Spanje) er in 1549 nog een stuk wild. Een zekere Hans Crom had er een dag besteed om wild voor zijn heer te zoeken. Ook in andere jaren werd er naar wild gezocht, met name voor de verschillende stadhouders13. Het wild zal de Tachtigjarige Oorlog niet hebben overleefd. De soldaten van beide partijen die Den Haag hadden bezet zullen zich niets hebben aangetrokken van de vroegere grafelijke vermaningen om het wild met rust te laten. Maar zodra de rust in Holland terugkeerde kochten de stadhouders nieuw wild. In het voorjaar van 1579 kwam er wild uit Zuid-Brabant en in 1594 kwamen er herten en hinden uit Engeland14. Willem van Oranje kondigde opnieuw maatregelen af om het wild te beschermen en in 1593 werd het weer verboden om te jagen. In 1613 werd het bos gesloten als ‘park’ om de ontwikkeling van het wild en de bomen te bevorderen. Ook met vrachtwagens mocht men niet meer door het bos15. Dit verbod werd in ieder geval één keer gehandhaafd, maar verder kon ik hier geen informatie over vinden. Een kleine eeuw later lijkt het wild weer verdwenen te zijn. In het stadhouderloze tijdperk was er geen stadhouder die er een vorstelijke levenswijze op na probeerde te houden en toonde er niemand belangstelling voor het wild.
Het lot van het Haagse Bos lijkt dus zeer verbonden te zijn met dat van de graven en stadhouders. Die zagen het bos zagen als hun privé-domein waar ze konden jagen. De vele maatregelen voor het beheer laten dat duidelijk zien.
Bij de Gevangenpoort lagen het Havikshuis of Valkenhuis en de woning van de havikier of de valkenier. In de winter werden de vogels daar opgeborgen en verzorgd, maar ook in het bos waren bergingsplaatsen voor jachtvogels 16.
Een beruchte vorm van gebruik was de ‘Haagsche Boschkermis’. Elke jaar werd in de nacht van eerste op twee Pinksterdag feesten georganiseerd voor alleenstaanden. Het probleem voor de overheid was dat daarbij werd aangezet “tot het plegen van allerhande ongebondenheid en zeer verregaande ontuchtigheid”. Om dit te voorkomen werd toen maar wat voor samenkomst van mensen in het bos verboden17.
Een nog landelijke Benoordenhoutseweg. Rechts het Haagse Bos. (prentbriefkaart Lud Fischer)
Er liepen slechts weinige paden door het bos en hoe ze precies liepen is onbekend. Het noorderpad was waarschijnlijk het hoge voetpad dat later bekend stond als Slachpat of Filosofenpad. Dan was er nog een middelste pad, het kerkpad. In de lage zuidwestelijke gedeelten bleef door de drassigheid geen enkel pad lang in stand.
De Kerklaan in het Haagse Bos in de 19de eeuw. Rechts staan de tentjes aan het begin van het bos waar "de werkman" zich kon verpozen.
De Laan van Nieuw Oost-Indië liep als pad door tot aan de Leidse straatweg en is op een gegeven moment verhard. In 1914 wilde de gemeente het beheer van wegen in het Haagse Bos overnemen van het rijk om ze zelf te kunnen verbeteren. Het ging eerst om de wegen rond en door de Koekamp en het Malieveld. In 1919 nam de gemeente ook het beheer van andere wegen over. Eerst werd de 1e Van den Boschstraat doorgetrokken langs de Koekamp, als een slingerende voorloper van de Utrechtsebaan. Daarna, in 1922, begon de gemeente de Laan van Nieuw Oost-Indië te verbreden en die daarna door te trekken naar de Benoordenhoutseweg. Er werd niet gerept over de beperkingen die de acte van redemptie daaraan stelde18.
De acte van redemptie werd evenmin genoemd bij allerlei bouwplannen die door architecten zijn geopperd. Voor dat de beperkingen van deze overeenkomst golden hebben er enkele gebouwen of bouwwerken in het bos gestaan. Er was sprake van het ‘Witte Huis’, een Valkenhuis, een Hondenhuis en de St. Anthoniskapel waar een kluizenaar woonde. Van kluizenaar Willem van Champy is de naam bekend. Hij was de biechtvader van graven Jacoba van Beieren, maar werd in 1453 wegens wangedrag in de gevangenis gezet. Er stond meer in het Haagse Bos, maar vaak is niet duidelijk wat het precies was. Een kruis bijvoorbeeld. Wel was er een galg, een zogenaamde halve galg die ongeveer stond op de plek waar de Laan van Clingendael uitkomt. Een halve galg was een galg met één paal. Het was een van de plekken waar mensen die de doodstraf hadden gehad werden opgehangen.19.
De in 1888 afgebroken houten tent in het Haagse Bos.
Tegenover het Haagse Bos lag villa 'Boschlust' aan de Bezuidenhoutseweg.
Dit verhaal is nog in bewerking. Bijgewerkt op 8-2-2009
M. Carasso-Kok, ‘Het woud zonder genade’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 107 (1992), 241-263.
Istvan Bejczy, Willibrord en de grote boomstorting. Een mythe uit de oud-vaderlandse geschiedschrijving, Holland, 1992, p. 65-77.
P.J. Margry, 'De Germaanse erfenis': een deconstructie van 'inheemse' mythologieën over de invloed van de voor-christelijke religieuze cultuur op de christelijke', in: O. Rieter en I. Strouken (red.), Inheemse erfenis. Continuïteit en discontinuïteit in de geschiedenis, Utrecht 2003.
Jaap Buis, Historia Forestis, Nederlandse bosgeschiedenis I, A.A.G. Bijdragen nr. 26, Wangeningen 1985.
G.G. Calkoen, Het Haagsche Bosch van de oudste tijden tot ongeveer 1600, en bestuurs- en rechtstoestanden binnen Den Haag en Haagambacht met bijbehorende buurtdorpen van de oudste tijden tot ongeveer 1802-1811, ’s-Gravenhage 1910.
z.n. G.B. Emants, ’s-Gravenhage onder de regering der graven uit de huizen van Holland, Henegouwen en Beijeren, in Mededeelingen van de Vereeniging ter beoefening der geschiedenis van ’s-Gravenhage, 1e deel, ’s-Gravenhage, 1863, pp 207-342.
Groot Placaet-Boeck inhoudende De Placaten ende Ordonnantien van de Hoogh-Mog. Heeren Staten-Generael der Vereenigde Nederlanden, ende van de Ed. Groot Mog. Heeren Staten van Hollandt ende West-Vrieslandt, mitsgaders van de Ed. Mog. Heeren Staten van Zeelandt, 1651.
R.M. van Heeringen, ’s-Gravenhage in archeologisch perspectief, Amersfoort, 1984.
J. Kuyper, Het Haagsche Bosch, in Jaarboekje Die Haghe 1897, pp. 271-.
Rob Rentenaar, ‘De Nederlandse duinen in de middeleeuwse bronnen tot omstreeks 1300’, Geografisch tijdschrift, Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap, 1977, 4, 361-376.
A. Verhulst, D.P. Blok, ‘Het natuurlandschap’, Algemene Geschiedenis der Nederlanden, I, p. 116 vlg.
W.H. Zagwijn, ‘Geologie en vegetatiegeschiedenis van de Nederlandse kustduinen’, Natuurkundige voordrachten, Nieuwe Reeks no. 47, ’s-Gravenhage 1969, 167-176.
1. Kuyper 279-280, Buis 14-15, Calkoen 62.
2. Calkoen 62-67. Het stuk land waar het hier om ging lag tussen (het verlengde van) de Laan van Clingendael en de Landscheidingsweg.
3. Calkoen 209-213.
4. Karel V was keizer, maar in Holland was hij graaf. Zijn zoon Filips was graaf van Holland en koning van Spanje.
5. Vreugdevuren bij: Calkoen 221-223; geschikt hout voor de bouw: Calkoen 205, 217; hout voor kunst: Calkoen 205, 214-215.
6. Er is nauwelijks iets bekend over de eerste graven en de jacht. Er is slechts één kroniek die vermeldt dat Floris V graag in de buurt van Den Haag ging jagen. Het valt echter aan te nemen dat ook de graven rond Den Haag op jacht gingen. Pas van latere graven zijn meer details bekend over hun bemoeienissen met de jacht.
7. Calkoen 5-7, 9, 23, Van Mieris II p. 388, 534, Kuyper 275-276.
8. Calkoen 10-11.
9. Grafelijke rekeningen Gr 1430/2 fo. 64, Calkoen 244, Emants 213.
10. Calkoen 7-9.
11. Calkoen 202: “Want int voorsz. Bosch zeker wijl den beesten als harten, hynden, reën, deunen ende diergelyckx him onthouden, mijn Genaden Heer zeer ter herten nemt, soe is van noode daertoe te sien, die te onderhouden ende te voeren, bysonder in den wynter, ende is daarom gecoft: twee voer hoeys ende ’t selve doen voeren in’t voorsz Bosch ende een schelff daeroff gemaict, daer de voorsz. wilden beesten haer voetsel gehaelt hebben.
12. Calkoen 195-201.
13. Calkoen 200.
14. Kuyper 288.
15. Calkoen 239-247.
16. Calkoen 101-104.
17. Kuyper 290-292.
18. Calkoen 59, Kuyper 283, Gemeenteverslag 1922, bijlage 18, Verslag Gemeentewerken, p 20.
19. Kuyper 284, Emants, 213.
© Voor niet-commercieel gebruik mogen teksten worden overgenomen, met bronvermelding of een link naar deze pagina.
Bij de afbeeldingen ligt dat anders: veel afbeeldingen zijn niet mijn eigendom en er kunnen nog rechten op rusten.
Suggesties voor verbeteringen zijn altijd welkom. Reacties.
Deze pagina is cookie-vrij.