Deze pagina beschrijft summier de ontstaansgeschiedenis van het Bezuidenhout.
Zie ook: deel 1: voorgeschiedenis
Zie ook: Bombardement Bezuidenhout (1)
Zie ook: Bezuidenhout - Wederopbouw
Deze pagina is nog niet klaar (naar verwachting zomer 2012).
Zoals in a deel 1 van deze geschiedenis is uitgelegd, maakte het grondgebied van het huidige Bezuidenhout deel uit van een groot poldergebied. Het land werd droog gehouden door molens en alleen langs de Bezuidenhoutseweg lag een aantal woningen. In het poldergebied lagen weilanden en stond een enkele boerderij. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw werden er op grote schaal nieuwe huizen gebouwd.
Rond 1850 was het huidige Bezuidenhout dus nog poldergebied met enkele boerderijen en weilanden. Tot ongeveer 1850 had Den Haag nog ruimte gehad om te groeien binnen de grachten die in 1619 met een ruime boog rond de stad waren gegraven. De grachten aan deze kant van de stad waren de Zuidoost Buitensingel, de Herengracht en de Prinsesessegracht. In de zeventiende en achttiende eeuw groeide de bevolking niet zo snel en was er nog genoeg grond om huizen te bouwen binnen de grachten. In de negentiende eeuw slonk de vrije ruimte en groeide de bevolking van Den Haag ook snel. Geen stad in Nederland groeide zo snel als Den Haag. Uitbreiding was nodig en de ruimte daarvoor vond men buiten de grachten.
De eerste nieuwe buitenwijk was het Willemspark. Deze wijk werd gebouwd voor de (zeer) rijken en dat gebeurde onder regie van de gemeente. Nieuwe wijken kwamen hierna afwisselend aan de zuidkant en aan de noordkant van de stad. De meeste wijken die na het Willemspark kwamen, werden niet als ‘wijk’ aangelegd. Zij groeiden langzaam tot wijk door het aaneenbreien van achtereenvolgende stratenplannen. De meeste wijken werden niet als wijk ontworpen, maar begonnen met een klein stratenplan zonder dat heel erg duidelijk was hoe het volgende stratenplan hierop aan zou sluiten.
Zo maakte men achtereenvolgens een begin met een groot aantal nieuwe wijken: de Stationsbuurt (1863), Zeeheldenkwartier (1868), Archipelbuurt (1869), Schildersbuurt of –wijk (1874), Van Stolkpark (1875), een uitbreiding van Kortenbos (1877), de Rivierenbuurt (1880), Belgisch Park (1883), Regentessekwartier (1884), Duinoord (1892), Benoordenhout (1894) en Laakkwartier (1898). Duinoord was een van de weinige wijken die als geheel werden ontworpen en die meteen al een wijknaam kregen. De Stationsbuurt kreeg zijn naam voor het eerst in 1953. Als men het voor die tijd had over stationsbuurt dan was dat een vage aanduiding voor een aantal straten rond de stations. De huidige Stationsbuurt begon onder de naam (bouwplan) ‘Oranjeplein’ en was later onderdeel van de wijk Centrum. Het Benoordenhout begon met het bouwplan ‘Nassaukwartier’. Pas in 1953 ging de gemeente de wijknamen gebruiken die vaak nu nog in gebruik zijn. Een aantal wijknamen waren in 1953 al een bekend begrip, maar meestal voerde men een nieuwe wijknaam in. De Schildersbuurt stond al bekend als Schildersbuurt, maar werd toen officieel de Schilderswijk. Op dit moment heet te wijk overigens weer officieel Schildersbuurt. De wijk 'Bezuidenhoutkwartier' werd in 1953 officieel de wijk Bezuidenhout.
Kaart van Den Haag in 1800 (Haags Gemeentearchief, kaart, kl. 424)
Den Haag in in 1800 nog niet helemaal volgebouwd (bebouwing is in rood). Buiten de grachten ligt de open ruimte voor de aanleg van de negentiende eeuwse wijken. Op de plaats van de tekst 'Beekmolen' zou het Willemspark komen. Ten zuiden van Den Haag het Oranjeplein en het Huijgenspark. Daarna ten noorden bij de tekst 'Het Kleine Veentje' in verschillende fasen het Zeeheldenkwartier. Ten zuidoosten van Den Haag zou het Bezuidenhout komen, op deze kaart nog Veenpolder en Bezuidenhoutsche Polder.
In de zeventiende eeuw had de overheid nog een actieve rol gespeeld bij de aanleg van nieuwe wijken. Huizen aan de Amsterdamse, Stille Veerkade en de Prinsegracht moesten toen statige aanzien krijgen. Huizen die daar werden gebouwd moesten minimaal een bepaalde grootte krijgen. De Haagse overheid wilde dat deze nieuwe straten een fraai stadsbeeld gingen geven door uniformiteit, statigheid en een bepaalde welstand van de bewoners.
De Franse Revolutie gaf een andere kijk op de rol van de overheid. De bescherming van particulier eigendom werd belangrijker en dat bleef ook in de tijd van na de Franse Revolutie zo. Wie eigenaar was van een stuk grond mocht daarmee doen wat hij wilde. Alleen als de openbare orde, de veiligheid en openbare gezondheid gevaar liepen mocht de overheid inbreuk maken op het absolute eigendomsrecht. Het grootste deel van de negentiende eeuw vond men dat de openbare orde, veiligheid en de openbare gezondheid geen gevaar liepen door particuliere woningbouw en stadsuitbreiding. De landsregering was conservatief of conservatief-liberaal en wetten die ontegeigening of bouwvoorschriften regelden waren dat ook. Pas later kreeg men in de gaten dat de regelmatig opduikende cholera-epidemiën wel degelijk een gevolg waren van slechte woonomstandigheden en dat ingrijpen van de overheid op dit gebied wel noodzakelijk was. Pas met de Woningwet van 1901 kregen gemeentebesturen meer mogelijkheden om de stadsontwikkeling te sturen.
In de negentiende eeuw was het voor gemeentebesturen dus nauwelijks mogelijk om grootschalige stadsuitbreidingen te reguleren. Volgens de Grondwet van 1848 en de Gemeentewet van 1851 mochten gemeenten verordeningen vaststellen met regels in het belang van de openbare orde, zedelijkheid en gezondheid. Zelfs mochten gemeenten opdracht geven "tot het aanleggen of verbeteren van gemeentewegen, straten, pleinen, grachten, gebouwen, werken en inrichtingen". Volgens artikel 142 van de gemeentewet kon de raad de "vaststelling der plannen en voorwaarden van aanbestedingen der werken en leverantiën (..) voorbehouden".1.
Een gemeentebestuur kon wel een uitbreidingsplan maken met daarop aangegeven hoe toekomstige wegen zouden lopen, maar men kon zo'n plan niet opleggen. De regering en de Tweede Kamer vonden dat gemeenten zover niet mochten gaan. Onteigenen moest via een omslachtige procedure en alleen voor zulke belangrijke zaken als de aanleg van een dijk, kanaal, vesting of spoorlijn. Elke onteigening moest in een afzonderlijke wet worden vastgesteld en de Tweede Kamer keurde minder belangrijke redenen voor onteigening af. Woningbouw of een goed op elkaar aansluitend wegennet was niet zo belangrijk. Men besefte overigens wel dat Nederland achterliep op het buitenland. In buitenlandse steden konden brede boulevards en grote pleinen worden aangelegd en was het geen probleem om voor het koninklijk paleis een royale entree aan te leggen voor koetsen. Bij paleis Noordeinde hadden koetsen nauwelijks de ruimte om zonder schade te keren2.
Hotel Bellevue aan de Bezuidenhoutseweg, rond 1850 (Haags Gemeentearchief, prentenverzameling, kl.B 103)
Het Bezuidenhout begon in feite als een voortzetting van de Herengracht. Die werd buiten de grachtengordel voortgezet als Bezuidenhoutseweg. Het eerste rij huizen tot aan de Schenkweg bestond uit enkele herenhuizen en het zeer bekende Hotel Bellevue. Na de Schenkweg werd de Bezuidenhoutseweg aan de rechterkant voortgezet met villa Boschlust en Huis ter Noot. Ook aan de linkerkant stond hier en daar een groot huis.
Hotel Bellevue was volgens een beschrijving smaakvol ingericht en was een van de mooist gelegen hotels van Den Haag. Het lag dichtbij het Haagse Bos en het had uitzicht op de Hertenkamp en. Het hotel zou in de tweede helft van de achttiende eeuw als woonhuis zijn gebouwd voor Pieter Lyonnet. Lyonnet was ambtenaar bij Buitenlandse Zaken, maar in zijn vrije tijd wetenschapper en kunstverzamelaar. Hij bezat onder andere een schilderij van Vermeer (het Blauwe Vrouwtje), nu in het bezit van het Rijksmuseum in Amsterdam.
Nadat Lyonnet in 1789 was overleden werd het huis gekocht door David Herbert en die richtte het in als hotel. In het begin van de negentiende eeuw werd een zekere R. Maitland eigenaar en in 1865 kwam het hoel in bezit van C.J. van Velsen. In het hotel logeerden vorsten en waren buitenlandse gezantschappen gevestigd. In 1862 logeerde er bijvoorbeeld een Japans gezantschap en vanaf 1869 was het Chinese gezantschap in het hotel gevestigd. Het hotel bleef lange tijd een bekende naam houden. In de twintigste eeuw hield het op te bestaan1.
Hierna volgden gestaag nieuwe bouwprojecten in het poldergebied van het latere Bezuidenhout. Het eerste meer grootschalige huizenbouw lag eveneens in het verlengde van de Herengracht. Op het terrein achter Villa Boschlust werden drie rijen huizen gebouwd. Die kwamen op de plek van de villa’s Ter Noot, Willemsburg en Louisenburg. Huis ter Noot werd in 1859 of 1860 gekocht door bankier Pierre Jean Landry. De andere huizen werden eigendom van de Haagse bouwondernemer Willem Hendrik van Zanten. Landry was niet alleen bankier, maar ook bouwondernemer en gemeenteraadslid. Hij kocht Ter Noot alleen om het af te breken en huizen te bouwen. Zelf bleef hij wonen op Herengracht 152.
De huizen Willemsburg en Louisenburg waren bezit van de bekende Haagse bankier Willem Scheurleer. Deze verkocht ze in vermoedelijk 1860 of 1859 aan Willem Hendrik van Zanten3. Grond die Landry niet nodig had verkocht hij aan Van Zanten. Landry liet op de grond van Willemsburg en Louisenburg een rij van vijf of zeven huizen bouwen. Daarna in de tuin van Ter Noot, “tussschen het huis ter Noot en het buitenverblijf Boschlust” een tweede rij huizen. Het middelste huis van de eerste rij werd gekocht door de bekende minister van koloniën Fransen van der Putte.
De drie rijen huizen van bankier Landry aan 'het Bezuidenhout', gebouwd rond 1862.
Scheurleer en Landry waren bekende Hagenaars, Ze waren bankier en actief in de Haagse samenleving. Landry was onder andere bestuurslid van de Academie van Beeldende Kunsten (en Technische Wetenschappen). Hij was onderdirecteur van het Mauritshuis (1837-1866) en vice-grootmeester van de Loge van Vrijmetselaren. Daarnaast was hij medeoprichter van de Billiton Maatschappij en oprichter van zijn eigen bank Landry (1842). Van 1851 tot 1865 was hij bovendien lid van de gemeenteraad, Daar was hij een van de vele raadsleden die belangen had in de woningbouw. Het bankiershuis Landry en Van Till ging in 1972 op in de Amrobank. (1851-1865) 4.
Het vermoedelijke bouwjaar van de huizen valt af te leiden aan het jaar waarop de bouwondernemer de grond overdroeg aan de gemeente. Vanwege de tijd dat dit kost heb ik niet gezocht naar het precieze bouwjaar. De bouwondernemers legden niet zelf de straten aan, maar schonken de grond daarvoor aan de gemeente. Landry deed dit in 1862, dus zullen zijn huizen in of rond dat jaar zijn gebouwd. In dit geval ging het om een verbreding van de Bezuidenhoutseweg, waarbij misschien tevens de hele weg opnieuw werd bestraat. Ook op andere plekken werd de Bezuidenhoutseweg in deze jaren verbreed. Eigenaren van bestaande huizen schonken de grond vóór hun huizen aan de gemeente5.
Doordat er op slappe veengrond werd gebouwd was bouwen in het Bezuidenhout duur. Het veen moest eerst worden afgegraven en daarna worden aangevuld met zand. Het zand kwam vermoedelijk uit de duinen. Bij de Pieter Bothstraat was de veenlaag zo’n anderhalve meter diep.
Bezuidenhout toen de nummers 59-71 op een foto van 1862 of iets later (Foto M. Hille, collectie Gemeentearchief nr. 0.09088).
--
De 'Vijf Huizen' van Piekaart helemaal rechts aan 'het Bezuidenhout', gebouwd rond 1862.
--
Het stratenplan met de 1ste en 2de Van den Boschstraten van Van Zanten, gebouwd rond 1868.
--
---
---
Het bouwplan van straten aan de Schenkweg vlotte niet erg. Jarenlang stonden er slechts enkele huizen zonder openbare voorzieningen. Pas in 1883 nam de gemeente de straten over en kregen de straten de toen gebruikelijke openbare voorzieningen. De gemeente wilde dat deze straten in de toekomst zouden aansluiten op een verlening van de 1ste Van den Boschstraat (in blauw) hieral ingetekend)
---
Het stratenplan van het Koningin Emmapark van Besseling, gebouwd rond 1885. Links staan al enkele huizen in het bouwplan aan de Schenkweg, maar de aanleg van huizen vlotte hier niet erg.
--
Rond 1890 kwam het door architect Van Liefland ontworpen stratenplan op grond van de familie Van Suermondt tot stand. In groen de plaats van de stationshal van Centraal Station (situatie 1990)
--
Uitbreidingsplan Lindo voor zuidelijk deel van de stad (zijn straten zijn in blauw ingetekend), 1892
--
Rond 1892-1893 kwamen de straten Rijklof van Goenstraat, Gerard Reijnstraat en Joan Maetsuyckerstraat tot stand. De groene strepen zijn het traject van de huidige Laan van Nieuw Oost-Indië, rechtsboven het Paleis Huis ten Bosch.
--
Het tweede stratenplan van de familie Suermondt op het terrein van Villa Boschlust met daarin de straten J.P. Coenstraat, Cornelis Speelmanstraat, Jan van Riebeekstraat, François Valentijnstraat en de Daendelstraat, circca 1894.
--
Stratenplan Moll, met een deels bebouwde Vlietstraat en de geprojecteerde, maar nog niet aangelegde Charlotte de Bourbonstraat.
--
Het stratenplan De Carpentierstraat
--
Het stratenplan van de Algemeene ’s-Gravenhaagsche Bouwgrond Maatschappij I
--
Het "bouwplan aan de Theresiastraat" bestond uit de Helenastraat, Paulinastraat en Mariastraat, aangelegd rond 1896.
--
Het plan van ingenieur Halbertsma uit 1891.
Deze geschiedenis zal in de toekomst nog verder uitgebreid worden.
-.
Deze pagina is cookie-vrij.