De moord op Aleid van Poelgeest. Het leven en de dood van Aleida van Poelgeest is zeer geromantiseerd. Op deze pagina wordt geprobeerd te achterhalen wat er echt gebeurd kan zijn. Hier staat het uitgebreide verhaal, maar een kortere versie vindt u op hier.
Iedere Hagenaar kent het bijzondere verhaal van Aleid van Poelgeest. Zij was de vriendin van de graaf die haar politieke invloed met de dood bekopen. Zij werd in 1392 vermoord, samen met Willem Cuser, de schildknaap van de graaf. De graaf reageerde furieus, de daders moesten het land uitvluchten, hun huizen werden afgebroken en een enkele dader werd gepakt en gedood. Daarmee was het verhaal nog niet af, want vele jaren later kwam het tot een heel bijzondere verzoening in de Grote Kerk van Den Haag. Het moordverhaal maakt nog steeds veel indruk. Niet zo lang geleden, op 22 september 1992, werd met de nodige publiciteit op de Plaats een gedenksteen aan de moord onthuld. De moord zou zeshonderd jaar geleden op de Plaats hebben plaatsgevonden.
Op zoek naar een boek of artikel over de moord ontdekt je al gauw dat er meerdere versies van het moordverhaal zijn. Het ene verhaal spreekt over een goede Aleid en het andere verhaal over een slechte Aleid. In het ene verhaal is de graaf onbarmhartig en in het andere is hij rechtvaardig. Schrijvers spreken elkaar naar hartenlust tegen en dat maakt nieuwsgierig. Wat is er nu echt waar? En wie was Aleid? Had zij echt zoveel invloed op de graaf en was dat de oorzaak van haar dood?
Aleid van Poelgeest of Aleida van Poelgeest is door geschiedschrijvers en andere literatuur in geuren en kleuren beschreven. Zo werd haar schoonheid bezongen, ook al is weinig over haar bekend. Er zijn geen tekeningen of schilderijen van haar gemaakt door een tijdgenoot die haar had gezien en zelfs is haar geboortejaar niet bekend. Vermoedelijk is ze geboren in 1370. Ze was de dochter van Jan van Poelgeest, een hoge dienaar van de graaf. Van Poelgeest werkte eerst aan het hof van de stadhouder, maar kwam in 1386 in dienst van graaf Albrecht van Beieren. Over Aleids moeder, Aleid van Beest, is weinig bekend. Vader Jan van Poelgeest werd in 1388 kastelein (beheerder) van Albrechts buitenverblijf Teylingen. Op dat kasteel hebben Albrecht en Aleid elkaar vermoedelijk ontmoet. Omdat er in Den Haag ook een hofdame was met de naam Aleid dacht men vroeger dat Albrecht en Aleid elkaar in Den Haag hadden ontmoet. Tegenwoordig denkt men dat er twee Aleid’s met elkaar verward werden 1.
Nieuwe steen op de Plaats.
De tweede hoofdrolspeler in dit verhaal is Albrecht van Beieren. Hij was in 1336 in München geboren en zijn familie was door een erfenis in het bezit gekomen van de graafschappen Holland, Zeeland en Henegouwen. Zelf was hij eerst alleen hertog van het Beierse hertogdom Straubing en fungeerde een broer van hem als graaf van Holland en de andere Nederlandse graafschappen. Maar toen de broer ziek werd vroeg men Albrecht het graafschap waar te nemen. Na het overlijden van zijn broer werd hi ook officieel graaf van Holland. Daarnaast bleef hij ook hertog van Straubing. Het bestuur van Henegouwen liet hij over aan zijn zoon Willem. Hij hoefde dus niet, zoals zijn voorgangers, vaak in Henegouwen te zijn en daarom was hij de eerste graaf die van Den Haag zijn residentie maakte. Het Haagse hof werd onder hem een van de toonaangevende hoven van Europa. Hij had politieke invloed en ook de kunsten bloeiden in Den Haag. Albrecht lijkt ook een ‘moderne’ man te zijn geweest. Hij was in Praag onder toeziend oog van de Duitse keizer getrouwd met Margaretha van Brieg (of Liegnitz) en zij ontpopte zich tot een bijzondere steun en toeverlaat voor Albrecht. Ze beperkte zich niet tot de gebruikelijke taak van een gravin, het opvoeden van de kinderen, maar kreeg van Albrecht alle ruimte om mee te regeren. Zij vaardigden samen wetten uit en zij was vaak aanwezig bij vergaderingen van de graaf 2. Echter, haar gezondheid was zwak en zij overleed, nog niet zo oud, op 26 februari 1386.
Albrecht van Beieren zoals hij tussen zijn familieleden hangt in de portrettengalerij in het paleis van zijn familie in München. Van de andere personen in dit verhaal zijn geen afbeeldingen voorhanden, maar ook dit portret van Albrecht zal niet van een tijdgenoot zijn.
Albrechts belangstelling voor vrouwen krijgt van historici bijzonder veel aandacht, maar die belangstelling was voor een graaf in zijn tijd niet uitzonderlijk. Ook andere vorsten hadden meerdere vriendinnen en bastaard-kinderen. Maar door de moord op zijn vriendin hebben historici zich met enthousiasme op zijn privéleven gestort. Daar vonden zij in de keurig bijgehouden grafelijke boekhouding cadeaus aan vriendinnen en toelages aan zwangere en weer naar huis gestuurde vriendinnen verantwoord. De affaires die Albrecht met jonkvrouwen als Trude Zeghers, Barbara, Katrijn van Domburch en Aleid van Houthuizen had, waren dus geen geheim. Albrechts vriendinnen woonden gewoon bij een van zijn personeelsleden thuis in de buurt van het Binnenhof 3.
Den Haag ca. 1570. Deze ietwat primitieve kaart is van bijna twee eeuwen later, maar geeft toch een beeld van het Den Haag uit de tijd van Aleid. P = Plaats, B = Buitenhof, K = Kooltuin. De Gevangenpoort is hier nog duidelijk een poort tussen het Buitenhof en de Plaats, zodat het grafelijk kasteel (Binnenhof en Buitenhof) kon worden afgesloten. De Kooltuin rechts is duidelijk afgesloten met een sloot, toen waarschijnlijk ook nog door een muur. Voor wie de situatie niet helemaal herkend: rechtsboven met LV ligt een stoffige vlakte die nu het Lange Voorhout is. Het Buitenhof is duidelijk veel minder bebouwd. Aan de noordkant ligt, met rood aangegeven, de gang naar het huis van Aleid van Poelgeest aan de Hoogstraat. Een rode streep geeft de route van Aleid en Willem Cuser aan die ze vanaf de woning van Albrecht (A) naar de Kooltuin moeten hebben gelopen. Met den streepjeslijn de route die ze zouden hebben gelopen naar het huis van Aleid.
De affaire tussen de 52 jaar oude Albrecht van Beieren en de vermoedelijk 18-jarige Aleid zal in 1388 begonnen zijn, twee jaar na het overlijden van Albrechts eerste vrouw. Over het begin is niet veel bekend. Ze zullen elkaar ontmoet hebben op kasteel Teylingen, waar Aleids vader kastelein (beheerder) was. Het was het vakantieadres van Albrecht, maar in het najaar van 1388 ging Albrecht daar zo vaak naar toe dat historici vermoeden dat de relatie toen begon. Ook uitgaven aan cadeaus doen daar aan denken en het feit dat andere vriendinnen in deze tijd op een zijspoor werden gezet. Over Aleid als persoon is, ondanks de romantische beschrijvingen van haar door toneelschrijvers of historici, niets bekend. Hoewel dat natuurlijk niet zeker is, ligt het voor de hand dat Aleid een bijzondere vrouw moet zijn geweest. Albrecht was niet zomaar een provinciale graaf, want hij kende het leven aan het keizerlijk hof in Praag en ook zijn Haagse hof stond in internationaal in aanzien. Maar zelfs als ze niet zo bijzonder was dan valt uit de bijzondere cadeaus die hij haar gaf te zien dat hij smoorverliefd was, meer dan anders. In de loop van het volgende jaar, in 1389, kwam Aleid in Den Haag wonen. Eerst logeerde zij vermoedelijk in de herberg van ene Katrijn Kielen waar zij op 6 juni dobbelden. Op 12 juni had Aleid al eigen personeel, de dames Jutte, Jan Taetsendochter en ene Lizebette. Omstreeks deze tijd zal Aleid haar eigen huis in Den Haag hebben betrokken. Waar dat huis lag is ondanks uitgebreid onderzoek nog steeds niet zeker. D. Hoek, een ervaren onderzoeker, plaatst het huis aan de Hoogstraat, ongeveer ter hoogte van de huisnummers 27 en 29 en mogelijk hoorde daar nummer 25 ook bij. Het huis lag op een ommuurd erf, dus het huis zelf zal wat naar achteren gelegen hebben. Vanaf het ruime achtererf liet Albrecht nog een pad naar het Binnenhof aanleggen. Straten en pleinen waren toen nog niet verhard met stenen omdat dit te duur was. Als het nodig was dan legde men enkele verharde paden aan. In dit geval was het nodig om Aleid moddervoeten te besparen en bovendien liet Albrecht enkele wilgen kappen zodat hij vanuit haar huis uitzicht hield op het Binnenhof. Verder stond er weinig andere bebouwing op het Buitenhof in de weg. Dat pas liep over het perceel van de tegenwoordigde nieuwbouw op het Buitenhof nummer 46. Hoewel Aleid ook een kamer op het hof kreeg, kwam Albrecht vaak bij haar thuis. En hij niet alleen, maar opvallend genoeg zijn zoon Willem ook. Ze moet een bijzondere vrouw geweest zijn. Ze trad echter niet in de voetsporen van de eerste vrouw van Albrecht. Ze ging wel met Albrecht mee als die voor staatszaken op reis ging, maar ze bemoeide zich niet officieel met het landsbestuur4.
Het Buitenhof was vroeger veel groter en er stonden veel minder gebouwen. Hier liep Aleid dus dagelijks. Volgens de bronnen is ze hier echter niet vermoord.
Volgens de legende zou Aleid grote invloed op Albrecht hebben gehad en haar familie zou daar financieel van hebben geprofiteerd. Ze zou Albrecht hebben opgestookt om de kant van de Kabeljauwse partij te kiezen in hun strijd tegen de Hoeken. Hoekse edelen zouden haar daarom hebben vermoord. In 1965 toonde onderzoeker H.A. Foreest echter aan dat Albrecht in de tijd dat hij met Aleid omging de Kabeljauwen juist helemaal niet had voorgetrokken. Dat had hij wel eens gedaan, maar juist in de tijd van Aleid deed hij dat niet. Albrecht voerde een politiek die voor hem het beste was. De bevoordeling van Aleids familie viel volgens Foreest wel mee. Albrecht was dan wel verliefd, maar hij verloor volgens hem nooit zijn hoofd. En juist in de jaren vóór de moord op Aleid verloor Albrecht vermoedelijk zijn belangstelling voor haar. Haar naam kwam nog maar af en toe voor in de rekeningen en Albrecht ging twee vroegere vriendinnen weer geschenken geven 5. Politiek kan dus geen motief voor de moord zijn geweest.
De derde hoofdrolspeler, Willem Cuser, komt in de verhalen over de moord alleen voor als de man die slechts bij toeval de schone Aleid begeleidde toen zij werd vermoord. Maar ook hier ontdekte Foreest een andere mogelijkheid. Hij ontdekte dat Cuser een lang lopende twist met de moordenaars had en dat hij dus ook het doelwit van de moordaanslag kon zijn geweest. De familie van Cuser was invloedrijk en was zelfs verwant aan de graaf. Een van Cusers voorouders was een onecht kind van een vroegere graaf. Nakomelingen van grafelijke bastaarden kregen vaak een hoge positie aan het hof, want zij werden beschouwd als familie en daarom betrouwbaar. Willem was schout van Haarlem geweest en in die tijd was het schoutambt een speelbal tussen de Hoeken en Kabeljauwen. Er werd toen zelfs een aanslag op Cusers leven gepleegd. De graaf verlengde Cusers periode als schout in Haarlem niet, waarschijnlijk om grotere problemen te voorkomen. Hij benoemde Cuser in Den Haag als meesterknaap, de op een-na-hoogste functie aan het grafelijk hof. Hij was daarom vertrouweling van de graaf, hij bezorgde belangrijke brieven en hij begeleidde de gravin. Maar ook in Den Haag werd een aanslag op zijn leven gepleegd. De moordaanslag waarbij Aleid het leven liet, kan dus net zo goed een volgende aanslag op het leven van Willem Cuser zijn geweest6. Dat blijkt te meer uit het actieve optreden van Willem Cusers vader, Coen Cuser.
Ergens achter de huizen tussen het Buitenhof en de Plaats stond vermoedelijk het huis van Aleid van Poelgeest.
Op Sint Mauritsdag vond de dramatische gebeurtenis plaats: Aleid van Poelgeest en Willem Cuser werden door enkele edelen en een aantal van hun knechten vermoord. Over de moord is vrijwel niets met zekerheid bekend. Kronieken en archiefstukken uit de tijd zelf zijn schaars, zoals meestal bij gebeurtenissen van vroeger.
In de eerste plaats is er een oude kroniek van Johannes de Beke. Kronieken werden met de hand geschreven, daarna overgeschreven en door andere schrijvers aangevuld en bewerkt. Niet alle versies van dezelfde kroniek geven hetzelfde verhaal. Een versie die vlak na de moord is geschreven zegt er het volgende van: “Op sinte Mauricius dag in der nacht wert ioncfrou Aleyd van Poelgheest, die hertoghe Aelberts amye was, ende Willam de Kuser, die sijn hofmeester was, dootghesleghen in den Haghe, binnen des hertoghen Aelberts hove”. Er staat alleen maar dat jonkvrouw Aleid van Poelgeest, vriendin (amye) van hertog Albrecht, en hofmeester Willem Cuser op Sint Mauritsdag in de nacht werden gedood op het hof van hertog Albrecht7.
Een volgende versie van deze kroniek stamt uit ongeveer 1469 en die geeft wat meer informatie over de moord: “Ende op een tijt als si gaen soude van hertooch Aelbrecht uten hove thuus doir den koeltuyne mit Willem heer Koen Kuysers soen, daer si in den koeltuyn verlaecht was ende wert daer dootghesleghen, ende Willem Kuyser zeer ghequetst, daer hi off starff van der quetsinghe.” 8. Ze werden vermoord toen ze van het hof van hertog Albrecht door de Kooltuin liepen. De Kooltuin was een complex van moestuinen en siertuinen achter het grafelijk kasteel. Op die plek ligt nu het Plein.
Deze twee versies van de kroniek van De Beke geven de oudste informatie over de moord. De ene auteur was tijdgenoot van de moord en de latere auteur was toen het gebeurde misschien kind. Andere documenten uit de tijd zelf geven ongeveer dezelfde informatie als de oudste versie van de kroniek. Dat de moord in de Kooltuin is gepleegd wordt later nergens meer herhaald. Anderhalve eeuw later duikt in een andere kroniek ineens een andere moordplaats op, het Buitenhof 9. In de 19de eeuw laat A.W. Kroon in zijn geschiedenis van Den Haag de moord ineens op de Plaats gebeuren10. We hebben nu vier moordplaatsen en er worden ook meerdere moorddata genoemd. Vond de moord plaats in de Kooltuin of ligt de gedenksteen op de Plaats niet op de goede plek? Klopt de datum van 22 september wel?
De moord vond plaats op Sint Mauriciusdag, in de nacht. In verschillende verhalen wordt dit vertaald met zowel 21 als 22 september, maar ook wordt eind december genoemd. Sint-Mauritsdag valt op 22 september, maar ‘nacht’ of ‘avond’ betekent in de middeleeuwse tijdsaanduiding niet de nacht, maar ‘de dag ervoor’11. Dat is dus 21 september. Volgens andere bronnen uit die tijd is de moord daadwerkelijk in de nacht (of avond) gepleegd, dus kom je uit op de avond of nacht van 21 september. Vermoedelijk ging men in de Middeleeuwen, zonder elektrisch licht, niet te laat naar bed en stond men vroeg op. Aleid ging vermoedelijk voor middernacht naar huis. Dat betekent dat de moord op 21 september in de avond zal zijn gebeurd, maar waar?
Er worden vier plaatsen genoemd: het hof, de Kooltuin, het Buitenhof en de Plaats. Van Foreest, die het meest uitgebreid onderzoek naar de moord heeft gedaan, houdt het op het Binnenhof. In de oudste kroniek staat immers: “dootghesleghen in den Haghe, binnen des hertoghen Aelberts hove”. Volgens hem werd met ‘hove’ letterlijk het Binnenhof bedoeld. Hij ontleent deze conclusie aan N.J. Pabon12, die met enkele voorbeelden aantoont dat ‘hof’ altijd sloeg op Binnenhof en niet op het omliggende hofgebied. Het Buitenhof werd dus gezien als openbare ruimte en hoorde daarom niet tot het ‘hof’. Volgens deze redeneringvalt het Buitenhof dus als moordplaats af.
De latere versie van deze kroniek, die tachtig jaar na de moord verscheen, noemt de Kooltuin, een van de tuinen achter het grafelijk kasteel. De moord had een grote impact op het leven in Holland, dus kan deze kroniek een hoge mate van betrouwbaarheid hebben. Wie weet niet waar president Kennedy vermoord is? De Kooltuin is niet in strijd met de oudste kroniek of het stelling van Van Foreest. Als met ‘hof’ het privégebied van de graaf werd bedoeld, dan viel de achtertuin van de graaf daar natuurlijk ook bij. De Kooltuin was veel meer privé-terrein dan het Buitenhof.
Er zijn ook argumenten tegen de Kooltuin te bedenken, want wat deden Aleid en Willem Cuser in het donker in de Kooltuin, terwijl het huis van Aleid juist aan de andere kant van het Binnenhof lag? Albrechts huis was òf de toren achter de Ridderzaal, òf een gebouw daarnaast aan de Hofvijver. De snelste weg naar het huis van Aleid (op het Buitenhof) was over het Binnenhof. Maar wat er die avond gebeurde weten we natuurlijk niet. Misschien hadden Aleid en Willem Cuser een reden om in de Kooltuin te lopen. Misschien werden ze door de moordenaars in de val gelokt. Het is niet bekend, maar allemaal mogelijk. De Kooltuin is de meest precieze plaats die in een bron wordt genoemd, veel duidelijker dan het hof van Albrecht die wordt genoemd in de eerste kroniek.
Den Haag rond 1392. De situatie rond het grafelijk hof in de tijd van Albrecht van Beieren, met in rood het huidige Den Haag. Gebouwen zijn in grijs aangegeven, aan de rand van het Buitenhof stonden niet veel gebouwen. De voornaamste poorten zijn met zwart aangegeven. Met groen is de ligging van de voornaamste tuinen ongeveer ingetekend. De Kooltuin uit de tijd van Albrecht van Beieren zou het noordelijk deel van het Plein beslaan en liep door tot aan het Haagse Bos. Dat bos begon bij de de groene streep (ter hoogte van de Koninklijke Schouwburg) waar een wal, schutting, muur of sloot (bij het Bleijenburg) de toegang tot het bos moeilijker maakte.
Latere schrijvers die het Buitenhof of de Plaats als moordplek noemen baseren zich op de legende van de blauwe steen. Eeuwenlang lag er op de Plaats een gekerfde donkerblauwe steen, maar aan die steen zijn verschillende verhalen verbonden. Volgens het ene verhaal is de steen een herinnering aan de moord en volgens een ander verhaal zouden de kerven zwaardhouwen van de moordenaars zijn. Een minder wild verhaal houdt het erop dat de steen een herinnering was aan de verzoening die tussen nabestaanden en moordenaars plaatsvond in 1413.
De blauwe steen lijkt echter weinig met de moord op Aleid te maken te hebben. Hij werd in 1636 voor het eerst genoemd en is vermoedelijk pas in 1544 gemaakt. Hij lag eerst op het Buitenhof en werd pas na 1636 verplaatst naar de Plaats. Waarom is niet bekend13. De 17de eeuwse kroniekschrijver Gouthoeven is de eerste die de moord op grond van die steen laat plaatsvinden op het Buitenhof. Volgens hem was de steen een herinnering aan de verzoening die in 1413 plaatsvond14. Latere schrijvers kennen de steen en de legende en nemen zonder verder onderzoek aan dat Aleid op de Plaats werd vermoord. In de 19de eeuw had men een hang naar romantische verhalen en toen ontdekte men het verhaal van de vermoorde vriendin van de graaf. Men borduurde voort op de moordplaats die in de 17de eeuw was ontdekt en vergat dat er oudere bronnen waren die een andere plek aangaven. En een steen met zwaardhouwen past heel erg in romantiek van de negentiende eeuw.
In 1915 meende een kunsthistoricus dat de steen helemaal niets met de moord te maken had: “Op de Plaats (ligt), vóór de kiosk, een groote kei, vermoedelijk grenssteen, te onrechte door de overlevering gezegd de plaats aan te wijzen, waar Aleida van Poelgeest is vermoord” 15. De steen zelf kan het ons niet meer vertellen. In 1990 is hij weggevoerd bij de herbestrating van de Plaats. In 1991 is hij vervangen door een andere steen waar op 22 september 1992 een groep mensen samenkwam om te herdenken dat Aleid van Poelgeest daar zeshonderd jaar geleden zou zijn vermoord.
De in tweede instantie genoemde lokatie voor de moord is de Kooltuin, de tuin achter het grafelijk kasteel. Er staan nu huizen en het heet er nu Plein.
Vroeger dacht men dat het doelwit van de moordaanslag op 21 september 1392 Aleid van Poelgeest was geweest. Willem Cuser was toevallig aanwezig en raakte dodelijk gewond toen hij Aleid wilde beschermen. Sinds het onderzoek van H.A. van Foreest in 1965 is bekend dat Willem Cuser een veel waarschijnlijker doelwit was. Er waren in Haarlem en in Den Haag al twee aanslagen op zijn leven gepleegd. Dit zou de derde poging geweest kunnen zijn. Ook het gedrag van de nabestaanden doet dit vermoeden. Vooral Willems vader maakte verbeten jacht op de moordenaars. Dat de familie van Aleid hierbij een veel bescheidener rol speelde betekent niet dat Aleid niet ook doel van de aanslag kan zijn geweest. Een van de daders meende recht te hebben op een erfenis die de graaf aan Aleid van Poelgeest toewees. Dat was in de tijd van Albrecht een reden om iemand te vermoorden16. Maar er waren meerdere Hoekse edelen bij de moord betrokken en daarom lijkt het onwaarschijnlijk dat het hier alleen om een familieruzie om een erfenis ging. Gezien de grote groep daders ging het vermoedelijk om een politiek conflict tussen enkele families.
Volgens H.A. van Foreest vond de moord op het Binnenhof plaats. Dwars over het Binnenhof liep toen een gekanteelde muur die het voorplein, dat Voorhof werd genoemd, scheidde van de woonvertrekken van de grafelijke familie. De graaf woonde eerst in de toren achter de Ridderzaal, maar Albrecht verhuisde naar een vertrek dat links voor de met geel aangegeven muur lag. Van daaruit liepen Aleid en Willem Cuser naar huis.
Er is vrijwel niets bekend over de moord. Wie de daders waren blijkt pas uit de vervolging die na de moord op gang kwam. Pas door het proces dat na een half jaar tegen de daders plaats vindt, weten we de namen van de aangeklaagden. Het blijkt om een grote groep daders en samenzweerders te gaan. Alle aangeklaagden waren direkt na de moord naar het buitenland uitgeweken. Sommige schrijvers menen dat de graaf na de moord “beduusd” heeft afgewacht op de verschrikkelijke dingen die nog konden gebeuren, zoals een opstand en een aanslag op zijn leven. Maar in werkelijkheid was de moord niet de voorbode van een Hoekse opstand en de graaf wachtte niet beduusd af.
De eerste straf werd verrassend snel uitgedeeld aan moordenaar Dirk den Blote. Op 16 november 1392 meldde Steven van Maudric, baljuw van Den Haag, dat hij in opdracht van graaf Albrecht het huis van Dirk den Blote in Rijswijk had laten afbranden. Dat was toen een normale straf in een moordzaak. Er is geen vonnis bekend, maar waarschijnlijk was Dirk den Blote in die zes weken al veroordeeld door de graaf en zijn raad. Hij zal verbannen zijn, hij zal vogelvrij zijn verklaard en zijn eigendommen zullen verbeurd zijn verklaard. Later kwamen ook andere edelen aan de beurt. Hun huizen werden steen voor steen afgebroken. Stenen waren immers schaars en ze werden opnieuw gebruikt, bijvoorbeeld voor onderhoud aan het Binnenhof17. Houten huizen, zoals dat van Dirk den Blote, werden verbrand. Niet iedere edelman had geld voor een stenen huis.
Op 10 december 1392 verklaarde Albrecht van Beieren dat Foyken Foykens voor de moord op Willem Cuser dezelfde straf kreeg. Zijn aandeel in de moord is niet bekend, maar zijn eigendommen werden verbeurd verklaard. Hij zou ze ook niet terugkrijgen als hij zich later met de graaf zou verzoenen18. Foyken Foykens was baljuw van Den Haag geweest. De daders hoorden tot de hoogste kringen.
Voor het eind van het jaar had de graaf dus twee daders bestraft en dan lijkt het een tijd stil te blijven. Dat de graaf nog achter de moordenaars aan zat blijkt alleen uit het bericht dat Albrecht op 30 december 1392 een bode naar Antwerpen stuurde ‘wegens de moord op Willem Cuser’. De inhoud van de brief is onbekend, maar het is duidelijk dat de graaf niet stilzat19.
Pas vijf maanden later, in mei, vond het proces plaats tegen de daders. Uit de schaarse informatie blijkt dat dit proces werd aangespannen door Coen Cuser, de vader van Willem. De nabestaanden van Aleid worden niet genoemd en in de tenlastelegging wordt ook Aleid niet genoemd. Coen Cuser was blijkbaar het meer gemotiveerd om de daders aan te pakken dan de nabestaanden van Aleid. Albrecht is op het proces wel aanwezig, maar niet als rechter. De graaf sommerde vlak voor het proces enkele steden om schutters te sturen ‘wegens het proces om Willem Cuser’20. De moord was dan misschien geen daad van de Hoekse partij, maar toch waren alle daders wel Hoeks. De moord had misschien geen politiek doel gehad, maar het proces tegen zoveel leden van de Hoekse partij kon wel degelijk ontaarden in een strijd tussen Kabeljauw en Hoek.
Op dit proces worden voor het eerst de namen van andere aangeklaagden bekend. Negen mensen werden aangeklaagd voor moord, de anderen voor het beramen van moord. De daders zijn drie edelen en zes knechten. Dirk die Blote, Huge de Blote en Jan Huge de Blote (de schrijfwijze van de namen lag toen niet vast) zijn vermoedelijk twee broers en een zoon. Dirk die Blote koesterde wrok tegen zowel Willem Cuser als Aleid. Hij was betrokken bij een conlict met de familie Cuser en ook meende hij recht te hebben op een erfenis die de graaf had toegewezen aan Aleid. Hij zal zijn broer Huge, die in dienst was van Albrecht, hebben meegesleept in dit avontuur. De zes knechten waren dienaren van andere edelen die op de een of andere manier hun bijdrage hadden geleverd en van ‘samenzwering’ werden beschuldigd. Het gaat dan om edelen als Wassenaer, Asperen, Montfoort en Heemstede. Wat deze edelen hadden bijgedragen aan de moord is niet duidelijk21.
Het vonnis, dat op woensdag na Pinksteren, 28 mei 1393, werd uitgesproken door de “ghemene Raet”, kwam niet onverwacht. De beklaagden werden veroordeeld tot verbanning en verbeurdverklaring van hun leven en bezit: “alle verwan vellich van live ende van goed”. De ‘gemene’ (=gewone) raad was waarschijnlijk de Haagse vierschaar van baljuw en edelen22. Vierschaar was een ander woord voor rechtbank. In dit geval ging het om de rechtbank van Den Haag die bestond uit edelen. Een edelman kon immers alleen worden berecht door een edelman. De doodstraf kon in dit geval niet worden uitgevoerd,, want de veroordeelden waren niet aanwezig. Ze waren naar het buitenland gevlucht en het vrijgeleide dat ze hadden gevraagd was door Albrecht geweigerd.
Omdat hier een vreemde steen lag denken sommigen dat Aleid op de Plaats is vermoord.
Een vreemde gebeurtenis bij het proces was de komst van Albrechts zoon Willem. Willem bestuurde voor zijn vader het graafschap Henegouwen en daar was hij onder invloed gekomen van mensen van de Hoekse partij. Willem kwam naar Den Haag om een goed woordje voor de veroordeelde Hoeken. Hij kreeg ruzie met zijn vader en vertrok daarna “in toernen moede” (erg boos) uit Den Haag. Hij verschanste zich met enkele Hoeken in een van zijn kastelen, kasteel Altena. Hun verzet was zinloos, want in juli moesten ze het kasteel na een kort beleg weer opgeven. Toch deed Albrecht een toezegging aan zijn zoon. Hij beloofde om de nog niet veroordeelde Hoeken met rust te laten. Vermoedelijk sprak men ook af wie er nog vervolg zou worden, want vlak na het beleg verscheen een nieuwe lijsten van schuldigen, mede-samenzweerders en helpers. Op deze lijst van 51 mensen stonden de namen van de (32) mensen die in mei al waren veroordeeld. Vermoedelijk wilde men nu alleen deze 51 mensen te vervolgen23. Na het beleg en het verdrag van Altena gebeurde er een tijd niets. Alleen Jonge Herman Hoerison, een van de veroordeelden, viel in handen van de graaf. Op 4 augustus werd hij in opdracht van de Haagse baljuw terechtgesteld. Op 18 oktober 1393 voegde Albrecht ook Philips van Polanen nog toe aan de groep van daders. Hij werd tot balling verklaard vanwege zijn aandeel in Willem Cusers dood24. Of alle vervolgden hun straf ontvingen is niet bekend.
De vervolging van daders verliep in de middeleeuwen heel anders dan tegenwoordig. Toen was de familie en de familie-eer erg belangrijk en speelde de familie bij de vervolging van moordenaars een grote rol. Een particulier kreeg toestemming om moordenaars van een familielid te doden en hun huizen te slopen. Deze gewoonte bestond al bij de Germanen en ontstond omdat de overheid nog niet sterk genoeg was om in alle gevallen op te treden tegen misdadigers. De verantwoordelijkheid voor recht en vrede lag minder bij de staat of de koning, maar meer bij de burgers. Het recht was toen minder gecompliceerd en bij moord gold ongeveer het volgende: een burger kon rekenen op bescherming van de andere burgers, maar als hij zich ernstig misdroeg, bijvoorbeeld door moord, dan verloor hij die rechtsbescherming. Een gevluchte moordenaar werd viermaal gedagvaard om op een rechtszitting te verschijnen. Als hij de vierde keer niet verscheen, dan werd hij “vredeloos” verklaard en verloor hij al zijn eigendommen of een gedeelte hiervan. Hij mocht nu worden gedood door de verwanten van het slachtoffer.
De werkelijkheid was iets complexer, maar in grote lijnen was dit de manier waarop het strafrecht in de tijd van Albrecht nog werkte. Vooral edelen hadden geld en middelen om zich met vetes bezig te houden die uit de hand konden lopen. De bevolking leed er onder en het verstoorde de rust in het graafschap. De graaf ging dus steeds meer grenzen stellen aan het vete-voeren, maar zover was het onder Albrecht nog niet.
In deze zaak was vooral Willem Cusers vader actief. De familie van Aleid trad veel minder op bij de vervolging van de daders. Dat bleek in mei al bij het proces in Den Haag. Coen Cuser, de vader, kreeg op 12 november van de graaf toestemming om wraak uit te oefenen, of te wel de vrije hand ‘om him te verhalen ende te wreken aen den handdadigen of die sculdich waren aen .. Willem Cusers door’. Deze toestemming werd op 18 juli 1395 herhaald25.
Het Lange Voorhout waar ook huizen werden verwoest.
De straf bestond uit “woesten” en wraak. Woesten was het platbranden of afbreken van woningen. Deze straf had Albrecht in november en december al toegepast bij twee daders, en in november ging men daar mee verder. Wraak was het doden van een moordenaar. De families Cuser en Poelgeest gingen samen op zoek naar de daders en dat was een tijdrovende en kostbare taak die de families veel moet hebben gekost. De daders wisten natuurlijk dat ze gezocht werden en konden zich dus nergens veilig wanen. Ze zullen steeds bang zijn geweest voor een onverhoedse aanval. De veroordeelden verbleven vooral in het buitenland, dat wil zeggen buiten het graafschap Holland. Utrecht, Vlaanderen en Brabant waren toen al buitenland. Uiteindelijk werden er maar een paar daders gedood. Een van hens werd door Cusers familie in Gouda gedood. Jan en Dirk van Zuilen en Gerrit van Beest, neven van Aleid wisten Philips de Blote in Utrecht te vinden en daar ernstig te verwonden26.
Het “woesten” van huizen was een zware straf, niet alleen voor de daders, maar ook voor de achtergebleven familieleden die nog in het huis woonden. Het afbreken zal ook een symbolische daad zijn geweest, als een waarschuwing voor andere mensen. Bij het woesten hielp de staat een handje mee. Naast Coen Cuser waren baljuws als schouten van de graaf betrokken bij het neerhalen van de huizen. Op 11 november kreeg het Leidse stadsbestuur opdracht om “der ballinc huysen van Willem Cusers doet” te verwoesten “soo datter stock, noch staeck, noch muyr daer staende en blive” 27. De huizen moesten zo grondig worden verwoest dat er niets overeind mocht blijven staan. Vanuit Leiden trokken ambtenaren en metselaars naar het platteland om de huizen van Philips van Wassenaer en andere ballingen te verwoesten. Ook de huizen van de heer van Heemstede, Claes de Gruyteren en de woontoren van Philips van Polanen in Monster werden verwoest. Uit opgravingen bleek dat zelfs de funderingen van het huis te Heemstede werden opgegraven. De grachten van het huis van Polanen werden opgevuld zodat de plaats waar het huis gestaan had nauwelijks was te herkennen. Dit leverde zoveel werk op dat vanuit het hele graafschap bouwvakkers werden gestuurd om te helpen. In een enkel geval was men tien weken bezig. Voordat alle huizen waren gesloopt was men jaren verder. Er werden honderdduizenden stenen van de sloopplaatsen afgevoerd en een deel daarvan werd gebruikt voor onderhoud aan het grafelijk kasteel in Den Haag. Een zekere Cuppe bracht tien schuiten steen “die van Dircs huyse van Hodepijl gebroken was op tei Spoye .. die dar an myns heren mure vermaetselt wert”. Hij bracht tien schuiten steen naar Den Haag die afkomstig waren van het huis van Dirkc van Hodenpijl.
Bij het afbreken en verbranden van huizen werd Den Haag bijzonder zwaar getroffen, want veel daders hadden hier ook een woning. In de Heulstraat werd bijvoorbeeld het huis van Foykin Foykensz afgebroken. In het Voorhout de huizen van Pellegrim of Pelgrym Wijerszoon en van Philips van Wassenaar. De daken werden verwijderd, de muren afgebroken en het puin weggevoerd. De Haagse baljuw verantwoordde keurig in zijn rekening hoe hij op bevel van de grafelijke rechtbank met mannen en twee wagens naar Rijswijk was gereden om de stenen woontoren van Dirk van Hodenpijl tot de laatste steen af te breken.
In een enkel geval lukte de achtergebleven echtgenote om de sloop van haar huis af te kopen.. Op een gegeven moment werd het de Hagenaars te veel en vroegen zij de graaf om Den Haag voortaan te sparen. En dat beloofde hij op 10 september 140028.
Een vete werd beïndigd door een verzoening. Na lang onderhandelen verzoende Albrecht zich op 8 september 1394 in Reimerswaal met zijn zoon Willem en met de andere betrokkenen bij de moord. De verzoening tussen de familie van Cuser en Poelgeest en de moordenaars zou Albrecht niet meer meemaken. Zijn zoon Willem leidde na zijn overlijden in 1404 de moeizame onderhandelingen als bemiddelaar. In 1407 was er sprake van een ‘vrede’, een wapenstilstand, maar pas op 25 oktober 1413 kwam er overeenstemming over de inhoud van het zoenverdrag (zoen komt van verzoening) 29.
Als een soort boetedoening moesten Dirk en Philips de Blote met achttien familieleden, vrienden en helpers een bedevaart maken naar Onze Vrouwe van Lyon in Frankrijk. Een tweede bedevaart werd hen kwijtgescholden omdat Philips de Blote als uitvloeisel van de vete in Utrecht al was gedood.
Hiernaast moesten Dirk en Philips de Blote er voor zorgen dat er in kloosters achthonderd maal gebeden werd voor het zieleheil van Aleid en Willem Cuser. Bidden voor het zieleheil van het slachtoffer was een belangrijk onderdeel van de verzoening. Een vermoorde had immers niet de gebruikelijke kerkelijke rituelen bij het overlijden ondergaan. Deze zogenaamde kloosterwinning, “tussen Maas en Zijpe” was een soort standaardbepaling in een zoenverdrag.
Tenslotte vond op 25 november 1413 in Den Haag de spectaculair ceremonie plaats waarbij Dirk en Philips de Blote met zo’n vierhonderd man aan familie, vrienden en helpers in de Grote Kerk ‘voetval’ kwamen doen voor de families Van Poelgeest en Cuser. Die konden zich daarna officieel met hen verzoenen.
Jhr. Mr. W.A. Beelaerts van Blokland, Het huis van jonkvrouw Aleid van Poelgeest, in Jaarboekje Die Haghe 1916, pp 6 e.v.
H. Bruch (ed), ´Chronographia Johannis de Beke´, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote Serie 143.
C.C. Calkoen, ´De Gevangenpoort of de Voorpoort van den Hove´,Jaarboek Die Haghe 1906, pp 1 ev
H.A. Diederiks, H.W. Roodenburg (red), Misdaad, zoen en straf. Aspekten van de middeleeuwse strafrechtsgeschiedenis in de Nederlanden, Hilversum, 1991
H.A. van Foreest, ´Traditie en werkelijkheid´, Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden, 20, ´s-Gravenhage, 1965, pp 111-146.
H.A. van Foreest, ´Traditie en werkelijkheid´, Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden, 22, ´s-Gravenhage, 1969, pp 171-208.
Corien Glaudemans, Om die wrake wille. Eigenrichting, veten en verzoening in laat-middeleeus Holland en Zeeland, Hilversum, 2003
Gouthoeven, J., Die Cronycke van Hollant,, 1630.
Dr. D. Hoek, ´Het huis van Aleida van Poelgeest´, Jaarboek Die Haghe 1945, pp 210 ev.
A. Ising, ´De historie van Aleid van Poelgeest´, in Haagsche schetsen, ´s-Gravenhage 1878, 1-30.
F.J.W. van Kan, ´Sleutels tot de macht´. De ontwikkeling van het Leidse patriciaat tot 1420´, Studies over Holland in de Middeleeuwen, deel 2, Hilversum 1988.
A.W. Kroon, Beschrijving van 's-Gravenhage : uit echte bronnen geput, ’s-Gravenhage 1852.
N.J. Pabon, ´Bijdragen over het godsdienstig, zedelijk en maatschappelijk leven in Den Haag tot het einde der 16e eeuw´, Jaarboek Die Haghe, 1924.
J.G.N. Renaud, ´Blotinge of Hodenpijl´, Jaarboek Die Haghe 1956, pp 6 ev.
Jhr. Mr. Th. H.F. van Riemsdijk, dr. J.Ph. de Monté ver Loren, ´De rechtspraak van den graaf van Holland´, in Werken der Vereeniging tot uitgaaf der bronnen van het Oud-Vaderlandsch Recht, Derde Reeks, no. IV, Utrecht 1934
M.L. Waale, De Arkelse oorlog, 1401-1412. Een politieke, krijgskundige en economische analyse. Hilversum 1990
1 Foreest 20, 112-113.
2 Foreest 20, 121-122.
3 Foreest 20, 124-125
4 Foreest 20, 124-130, Mededeelingen I, p. 277 e.v., Ising 3.
5 Foreest 20, 130-132, Ising 5-6.
6 Foreest 20, 137-141.
7 Foreest, 22, 197-203.
Bruch, 237, 349: “Op sinte Mauriciusdag in der nacht wert ioncfrou Aleyd van Poelgheest, die hertoghe Aelberts amye was, ende Willam de Kuser, die sijn hofmeyster was, doetghesleghen in den Haghe, binnen des hertoghen Aleberts hove”. Dat komt neer op 21 september 1392). Sint-Mauritsdag valt op 22 september, maar omdat nacht of avond in de middeleeuwse tijdsaanduiding ‘de dag ervoor’ betekend, wordt de datum dus 21 september. Tegenwoordig gebruiken we avond in deze betekenis nog in Kerstavond of Kerstnacht en dat is dan de dag ervoor, bron: Hermann Grotefend, Taschenbuch der Zeitrechnung des deutschen Mittelalters und der Neuzeit, Hannover, 1982, p. 18). Ook eind december is wel eens genoemd als tijdstip van de moord, maar dit klopt niet met gegevens uit andere bronnen.
De Latijnse tekst bij Bruch op p. 349:
Eodem anno ipso die sancti Mauricii domicella Ayleidis de Poelgeest concubina comitis Hollandie, et Wilhelmus Cuser apud curium predicti comitis in Haga lamentabiliter fuerunt interfecti, unde paseant Magna sedicio in Hollandia exortant fuit.
De Nederlandse tekst op p. 237:
In dienzelven jare op sinte Mauricius dach in der nacht wert joncfrou Aleyd van Poelgheest, die hertoghe Aelberts amye was, ende Willam de Kuser, die sijn hofmeester was, dootgheslaeghen in den Haghe binnen des hertoghen Aelberts hove, daer namaels vele onrusten of quam in Hollant.
In een andere versie, hss P, vermoedelijk van de Clerc uten Laghen Landen:
“int jair ons Heren mcccxcii soe hadden hertoch Aelbrecht tot een buel jonfrou Alijt van Poelgeest. Ende op een tijt als si gaen soude van hertooch Aelbrecht uten hove thuus doir den koeltuyne miet Willem heer Koen Kuysers soen, daer si in den koeltuyn verlaecht was ende wert daer dootghesleghen, ende Willem Kuyser zeer ghequetst, daer hi off starff van der quetsinghe. Ende dit gesciede int jair voirs. Ende van dese dootslaghe resen die pertijen, ende die Hoex worden verdreven ende hoir slooten worden neergeworpen bij beveel van hertoch Aelbrecht. Ende dese heer Koen Kuysers vaer hiete Willem daer deze Willem nae genoemt was die dootgeslagen wert, ende was een broeder an der keyserinnen voors. van bastardyen.
8 Bruch, p. 237.
9 Gouthoeven, De Cronycke van Hollant, p. 405.
10 Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst : opgemaakt en uitgeg. door de Rijkscommissie tot het opmaken en uitgeven van een inventaris en eene beschrijving van de Nederlandsche monumenten van geschiedenis en Kunst, deel 3, Utrecht 1915, p. 89.
11 Van Kan 148.
12 Glaudemans 146, 176-181, Ising 21.
13 Glaudemans 147.
14 Gouthoeven, De Cronycke van Hollant, p. 405.
15 Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst : opgemaakt en uitgeg. door de Rijkscommissie tot het opmaken en uitgeven van een inventaris en eene beschrijving van de Nederlandsche monumenten van geschiedenis en Kunst, deel 3, Utrecht 1915, p. 89.
Het Vaderland, 20 februari 1926, Avondblad C, p. 2 meldt daar het volgende over: “De moord op Aleid van Poelgeest, gepleegd op de avond van 21 september 1392 is bekend, vooral bij de Hagenaars. Op de Plaats ligt een steen met zes à zeven kerven er in, van welke steen de legende gaat dat het slachtoffer daarop is vermoord. Als dit zo is, volgens een gids van de residentie, dan moet die steen verlegd zijn, daar er bewijzen bestaan dat de moord gepleegd is aan de andere zijde van de Voorpoort, namelijk op het Buitenhof. In 1874 maakte minister Heemskerk bezwaar tegen de plaatsing van het standbeeld van Thorbecke op de Plaats, omdat er over een Plaats een rijksweg loopt en er daarom geen hindernissen mogen staan. Er was recent zelfs een paard op uitgegleden.
16 Glaudemans 131.
17 Van Riemsdijk, De Monté ver Loren, 25.
18 Van Riemsdijk, De Monté ver Loren, 28.
19 Van Riemsdijk, De Monté ver Loren, 25.
20 Grafelijke rekeningen no. 54. fo. 67, geciteerd bij . Foreest 22, 175. Volgens Ising (pp 22-23) werd aan Haarlem en Amsterdam, Wassenaar, Leiden en Warmond, naar Wateringen en ’s-Gravezande gevraagd om van daar gewapende lieden naar Den Haag zou sturen om het recht te vorderen van Willem Kusers dood.
21 Bij Van Riemsdijk, De Monté ver Loren, 26: 28 mei 1393. Dit sijn dieghene die ballingen geleit worden des Woonsdages na Pijnsterdach anno XCIII in den Hage uut alle mijns heren landen, in tiegenwoerdicheyt mijns heren ende zijns gemeensraeds, van Willem Cusers doot. Huge Blote, Jan Huge Blotenz., Dirc die Blote, Jan Lappe, Jan Jansz. Die men mijn herene hiet, Jonger Herman Harisoen, Willetgen Willem Scrinkels zwager, Gheritgen die missagier, Pijn Willem Pijnssoen, Wijntgen oude lants knecht was, die here van Asperen, die burchgrave van Montfoerde, Die burchgraven van Leyden, here Dirc van Wassenaer, her Philips van Pollanen, her Dirc van der lecke, her Otte van Asperen, her Jan van Heemsteden, Jan van Asperen, Guy van Asperen, Foyken, Dirc van Duvenvoerde, die bastaert van Wassenaer, Claes die Gruter Dirc Galenz, Wouter Aerstsz., Huge Nagel, Willem Terminc sijn broeder, Pillegrim Wyerssoen, Philips van Cralingen, Daem van der Duun, Jacob siin soen, Aelbrecht die goutsmit van Haerlem.
22 Foreest 22, 176, Waale 69.
23 L. Devillers, Cartulaire des Comtes de Hainaut de 1337 à 1436, Bruxelles 1883, Tome II, p. 535-537.
24 Graf. Rek no. 3922 fol 5vo. geciteerd bij Foreest 22, 181, Foreest 22, 176, 190-191, Van Kan 148, Waale 70, Van Mieris III p. 600
25 Brief gevonden in Van Riemsdijk, De Monté ver Loren, 27-28: 18 juli 1395: Aelbrecht etc. doen cond allen luden, want eenrehande lude bi nachte binnen onsen hove inden Hage Willaem Cuser, onsen neve, boven manslaep jammerliken moerden, ende wy daarom Coen Cuser, sinen vader, ende andere des voorn. Willaem Cusers maghen ende vrienden oerloefden ende consenteerden him te verhalen ende te wreken aen den handdadigen of die sculdich waren aen des voersz. Willem Cusers doot, raets of daets, ende him onse brieve daerof gaven uptie sculdige voers., onder die welke Wouter Abben soen van Rotterdamme bi namen genoemt was, ghelijc onse brieve inhouden, denwelken Claes van Zwieten Pieterszoen ende Engebrecht IJsbrantssoen binnen der stede vander Goude doot sloegen, om die wrake wille van Willaem Cusers doot, so hebben wy getogen ende trecken dat voers. fayte aen ons selven ende belyen dat van onser wegen gedaen te wesen, ende nemen hoer lijf ende hoer goet in onser bescermenisse. Ende geloven Claes van Zwieten ende Engebrecht voernoemt daerof te ontheffen ende scadeloes te houden voer ons ende voer onsen nacomelingen, ende alle des voers. Wouter Abben zoens mage. Ende gheven Claes ende Engebrecht voernoemt weder alle onse lande en steden voers. in te wonen, te varen, te marren ende te keren, so waers him genoegen sal, in alre manieren als sy deden of doen mochten eer sy den voers. dootslach deden.
Ende ombieden en bevelen allen onsen bailiuwen, scouten ende rechteren overal in onsen lande, in steden, ende daerbuten, dat sy Claes van Zwieten ende Engebrecht voers. laten varen, keren, marren ende wonen soer waers him genoegen sal in onsen lande, sonder him hinder, letsel of moyenisse te doen om des dootslages wille voerscreven.
In oerconde etc.
Gegeven in den Hage XVIII dage in Julio Anno XCV.
26 Glaudemans 147.
27 F. van Miers, Groot Charterboek, III, p. 601-602, Renaud 16-18.
28 Glaudemans 146, 176-181, Ising 21, Jaarboek Die Hagje 1919, 36.
29 Glaudemans 147.
Deze pagina is cookie-vrij.
© Voor niet-commercieel gebruik mogen teksten worden overgenomen met bronvermelding of een link naar deze pagina.
Dit geldt ook voor afbeeldingen zonder bronvermelding. Voor gebruik van de andere afbeeldingen moet u zich wenden tot de eronder vermelde eigenaar.
Suggesties voor verbeteringen zijn altijd welkom. Reacties.