Het Haagse Bos is niet uit zichzelf het bos geworden waar graven, koningen en stropers zich vermaakten. Deze pagina gaat over het ontstaan van het bos.
Over Huis ten Bosch
Over de vroegste bosgeschiedenis van Den Haag is niet zo veel bekend. Er is in de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw uitgebreid onderzoek gedaan naar de geschiedenis van het Haagse Bos. Uit dit onderzoek bleek dat de verhalen dat het bos een overblijfsel was van een oud oerbos tussen Haarlem en ’s-Gravenzande niet klopten. Ook kon niet waar zijn dat een reis van Haarlem naar Den Haag volledig door bos zou gaan. Uit recenter onderzoek bleek dat het Hollandse duingebied niet zo bosrijk was als soms wel was gedacht.
Volgens archeologen werd Holland in de prehistorie bedekt met een oerbos. In de Late Steentijd lagen in Holland enkele zandruggen van noord naar zuid langs de kust. Dit waren overblijfselen van plekken waar vroeger de kust had gelopen. Deze zandruggen waren dicht begroeid met bos. Bij Den Haag lagen verschillende zandruggen (of strandwallen) met daar tussen drassige strandvlakten. Op een van deze zandruggen lag het Haagse Bos1. Deze hoog gelegen plaatsen waren goede plekken om te wonen en de grond was ook het meest geschikt voor akkerbouw. Bomen werden hiervoor gekapt, maar ook om hout te krijgen voor woningbouw en om te dienen als brandstof.
Tot aan het begin van de jaartelling nam het bos gestaag af, maar daarna nam het weer toe. Vermoedelijk kwam dit omdat mensen toen in de lager gelegen strandvlaktes konden wonen. Vooral in de streek tussen Haarlem en Katwijk ontstonden weer dichte bossen, die werden afgewisseld door vlaktes met (drassige) veengrond. In de vroege middeleeuwen kwamen daar vooral jeneverbes en duindoorn voor. Later werden die langzamerhand vervangen door een loofbos met eiken, beuken en haagbeuken. In deze tijd zou Nederland voor tachtig procent met bos bedekt zijn geweest2.
Rond het jaar 700, in de Middeleeuwen kwamen er in onze regio weer meer mensen wonen. De grond om te wonen en te gebruiken vonden ze weer door bossen te kappen. In de 12de eeuw hadden de bossen nog meer te lijden door een klimaatsverandering. Door een sterke westenwind en een oprukkende zee schoof de kustlijn naar het oosten. Kustdorpen liepen onder water en verdwenen tenslotte in de Noordzee. Verder veroorzaakte de wind enorme zandverstuivingen waardoor veel landbouwgrond werd bedolven onder een dikke laag zand. Wonen was het veiligst op de hoger gelegen strandvlakten en dat was ook de beste plek voor landbouw. Opnieuw werden bossen gekapt. De Haarlemmerhout bleef nog lang gespaard, maar verdween uiteindelijk ook met de laatste resten bos in Holland.
Dit is niet het Haagse Bos in de middeleeuwen, maar zo ongeveer kan het er uit hebben gezien: spaarzaam begroeid met bomen en vlaktes met struikgewas.
De graven hielpen mee aan de ontbossing van Holland. Zij waren stimuleerden de economie door de oprichting van nieuwe nederzettingen te bevorderen waar mensen konden wonen en werken. Zij gaven grond weg aan groepen mensen. In ruil voor belasting-betaling konden deze mensen de grond ontginnen en gebruiken voor landbouw. De nieuwe dorpen bevorderden de bevolkingsgroei, waren goed voor de economie en leverden hogere belastinginkomsten op, maar dit ging ten koste van de kap van het meeste bos in Holland. De situatie werd op een gegeven moment zo slecht dat hout voor de bouw van huizen moest worden ingevoerd uit het buitenland. Toen zelfs brandhout erg schaars werd vond men een nieuwe brandstof in turf3.
Het ligt voor de hand dat de graven van Holland de plek Den Haag in de 13de eeuw bewust kozen als locatie voor een nieuw kasteel om te wonen. Uit een enkele zinsnede in de kroniek van Jan Beke over grafelijk jachtplezier concludeerde men dat de graven Den Haag kozen vanwege de jachtgelegenheid in de omgeving. Maar Beke schreef dit niet. Hij schreef alleen dat de graven in Den Haag op jacht gingen, niet dat ze hier vanwege de jacht kwamen wonen. Als het om de jacht was gegaan hadden de graven beter bij Haarlem kunnen gaan wonen. In de Haarlemmerhout zat veel meer wild dan in het Haagse Bos. Maar Haarlem lag te dicht bij het opstandige Noord-Holland. Vanwege de veiligheid waren vroegere graven juist weggetrokken uit Noord-Holland. Ook een stad werd vermoedelijk niet veilig geacht. Ook daar kon een opstand uitbreken tegen het gezag van de graaf. Daarom zocht deze een plek die centraal lag in het veilige deel van zijn graafschap. Het veilige gebied lag tussen 's-Gravenzande en Leiden en precies daar tussen lieten zij hun nieuwe kasteel die Haghe (den Haag) bouwen. Dat kasteel bestaat niet meer, maar het stond ruwweg op de plaats van het Binnenhof, het Buitenhof en het Plein.
Het kasteel werd gebouwd op het einde van de dertiende eeuw. Bronnen (geschriften) uit de veertiende eeuw vermelden voor het eerst het bestaan van verschillende bossen rond Den Haag. Dit waren kleine bosjes waarvan niet altijd zeker is waar ze gelegen hebben. De bossen die genoemd werden, waren de Houte, de Myente, de Berkenrijs, het Oude Bos, het Korte Bos en het Schakenbos. Het Oude en het Korte bos zouden ten westen van Den Haag hebben gelegen. Het Korte Bos leeft nog voort als naam van de wijk Kortenbos. Het Schakenbos zou ten noordoosten van Den Haag hebben gelegen in de richting van Leiden. Het Berkenrijs zou nu de Waalsdorpervlakte zijn. De Myente lag niet bij de tegenwoordige Mient, maar lag tegen de Hoefkade aan. Omdat Holland in deze tijd bosarm was, lijkt Den Haag met omgeving juist relatief bosrijk te zijn geweest4.
Over het Haagse Bos in de vroege middeleeuwen is niets bekend en ook van een latere periode is niet altijd duidelijk wat bijvoorbeeld de grenzen waren of welke bomen er stonden. Oude bronnen als boeken en archiefstukken zijn schaars en de vermelding van een boom, weg of huis uit 1400 betekent niet dat die boom, weg of het huis er honderd jaar eerder of later ook waren. De drie onderzoekers G.B. Emants (in 1863), J. Kuyper (in 1897) en Jhr. G.G. Calkoen (1910) hebben diepgaand onderzoek gedaan naar de geschiedenis van het bos. Zij haalden hun gegevens over zaken als bijvoorbeeld bosaanplant en onderhoud vooral uit de grafelijke boekhouding. Uit deze gegevens concludeerden ze dat het Haagse Bos onder de eerste graven nauwelijks een bos was. Het Haagse Bos bestond uit open vlakten met bosjes struiken en bomen. Het terrein was veel heuvelachtiger dan nu en dat was het vooral aan de noordkant (Benoordenhout-kant). Aan de noordkant lag meer duingrond en aan de zuidkant lag meer veengrond. Overigens bestond het zuidelijk deel van het Benoordenhout ook weer uit veengrond. Op een groot aantal plaatsen in en rond het bos werd turf afgegraven. Een duidelijk grens van het Haagse Bos was er niet. Het liep in de veertiende eeuw naadloos over in het veen van het Benoordenhout en het Bezuidenhout5.
Haagse Bos vóór 1590. In lichte kleuren de huidige situatie, met in rood plaatsnamen en wegen. In zwart en donkerblauw de wegen, gebouwen en sloten en beek van vroeger. Meer uitleg
De eerste graaf die meer aandacht aan het Haagse Bos ging besteden was vermoedelijk de Beierse graaf Willem V. Ten eerst is bekend dat hij het bos ging gebruiken als wandelgebied en verder bracht hij hier vermoedelijk meer tijd door dan zijn voorgangers. Graaf Willem liet het bos verfraaien door er bijvoorbeeld tuinhuisjes in te laten plaatsen. Van bomenkap uit het oogpunt van onderhoud was in deze tijd nog weinig sprake. Je kunt hieruit concluderen dat nog niet zoveel bomen stonden dat dit nodig was. Volgens Kuyper stonden er in deze tijd berken en vooral elzen en nog maar weinig eiken en geen beuken7.
Uit de vijftiende eeuw zijn er al meer gegevens bekend. In de rekeningen wordt de aanschaf van jonge boompjes vermeld en hun transport. De boompjes kwamen vaak uit Brabant, maar ook uit bijvoorbeeld het Gooierbos. De jonge bomen kwamen per schip aan op het Spui en werden daar overgeladen op een wagen en naar het bos gebracht. Onder gravin Jacoba van Beieren werd het bos mogelijk verwaarloosd. Er woedde inderdaad zo’n felle opvolgingsstrijd dat er niet veel belangstelling zal zijn geweest voor het bos. Het Haagse Bos zou een “wildernis” zijn, met niet meer dan grote open vlakten met enkel struikgewas en enkele stukken bos. Maar andere beschrijvingen suggereren dat er toch enig onderhoud werd gepleegd en dat het bos toen niet slechter was dan de periode daarvoor. Rond 1437 werden bijvoorbeeld oude berkenbomen omgehakt omdat “die meer schade deden, dan profijte”: Ze stonden zo dicht op de eiken dat die niet konden groeien8. Het bos zag er vermoedelijk vele eeuwen uit als een “wildernis”, met open vlakten en stukken bos. Onderzoeker Buis meent dat het Haagse Bos in de 14e, 15e en 16e eeuw de naam bos waarschijnlijk nog niet verdiende9.
De graven uit het Beierse huis werden opgevolgd door graven uit het Bourgondische huis. Die kwamen weinig in Den Haag, maar ze verwaarloosden het bos niet. Zo gaf Filips van Bourgondië in 1460 vanuit Brussel opdracht om elk jaar 3000 tot 4000 eiken en andere bomen in het bos te poten. In 1493 werden jonge eiken uit het Brabantse dorp Huibergen gehaald. Beuken kwamen uit het Gooierbos of de Haarlemmerhout. Abeelen, iepen en olmen kwamen uit Vlaardingen en Utrecht, linden uit Brugge en tenslotte haalde men eiken uit Brabant. Populieren uit Loosduinen werden geplant in de Koekamp10.
Ook tegenwoordig zijn er aan de noordkant van het Haagse Bos meer hoogteverschillen dan aan de zuidkant, maar in de Middeleeuwen lagen hier echt hogere duinen die later geëgaliseerd zijn, het laatst in de 19de eeuw.
De aanplant van nieuwe bomen nam later steeds grotere vormen aan. Het onderzoek daarna is gedaan tot en met de zestiende eeuw. Toen werden de meeste bomen gekocht en aangeplant. Over meerdere jaren werden in totaal zo’n 240.000 populieren gekocht. In 1558 werden 158.000 elzen gekocht. Het aantal gekochte eiken was laag. In 1527 lukte het de portier van de Westpoort (opzichter van het bos) niet om nieuwe eiken te kopen. Toen hij daarvoor naar Sint Geertruidenberg ging, bleek dat alle jonge bossen al waren opgekocht door de heer van Nassau. Omdat het in 1528 weer niet lukte, startte men een eigen boomkwekerij tussen de grachten van het Binnenhof en Buitenhof en het Plein. Deze werd bekend als Akerland11. Andere boomkwekerijen werden aangelegd in het Haagse Bos zelf.
Op deze vogelvluchttekening van Bos van Van Harn (circa 1619) is in het midden de boomkwekerij, het Akerland, goed te zien (Haags Gemeentearchief).
Het behoud van het bos kostte veel moeite en geld. De grond in het bos was op veel plaatsen niet geschikt om de gewenste bomen te planten. Daar lag veen, dat eerst moest worden weggraven. De gaten werden daarna gevuld met duinzand en daar bovenop gooide men straatafval of ander vuilnis dat gebruikt werd als mest. Daarin werden de boompjes geplant, met mest en pootaarde.
Hierna werden de jonge bomen tegen konijnen of zonlicht beschermd door ze te omwikkelen met riet, gras of oud robbenspek. Ook werden stukken bos waar bomen werden gekweekt met hekken beschermd tegen groter wild dat de bomen beschadigde door er tegen aan te wrijven. Als de bomen er eenmaal stonden dan bleef er veel onderhoud nodig. Bij droogte in de zomer moesten de bomen voldoende water krijgen. Dat werd in 1493 uit de bosvijver gehaald en op een kar in een wijnvat het bos door gereden. Na drie jaar was een nieuw wijnvat nodig. Ondanks deze zorg stierven er toch bomen door droogte. Daarnaast moest ook nog het gewone onderhoud gebeuren. Er moest onkruid worden gewied en boompjes moesten worden verplaatst als ze te groot werden12.
Hout was een veel gebruikt bouwmateriaal. In tijden van oorlog kon dat worden gebruikt voor het bouwen van verdedigingswerken, maar het kon ook geld opleveren door het te verkopen. De eerst bekende grote aanslag op het bos vond plaats toen in 1487 6.200 elzen werden verkocht aan de stad Delft. Het was de tijd van de Hoekse- en Kabeljauwse twisten en Delft had de bomen waarschijnlijk nodig voor de aanleg van verdedigingswerken13.
De Tachtigjarige Oorlog was een oorlog op nog grotere schaal. In de herfst van 1573 werden al duizend eiken gekapt om elders te worden gebruikt voor verdedigingswerken. De bomen waren al gekapt, maar niet nog weggehaald, toen Spaanse troepen het bos bezetten. Die haalden de bomen toen zelf maar weg. Zelf kapten de Spanjaarden slechts zes bomen uit het bos. Toen de Spanjaarden waren verdreven werd Den Haag bezet door een Hollands huurleger. De huurlingen kapten meer dan 70 bomen uit het bos14.
De grootste plundering kwam echter nadat de militairen waren weggetrokken. Een groot deel van de Haagse bevolking was gevlucht en kwam nu weer terug. Veel huizen waren beschadigd en stonden op instorten. Volgens een ooggetuige waren de straten begroeid met gras. Omdat zoveel mensen tegelijk hun huis gingen opknappen was er een groot tekort aan hout dat werd goedgemaakt door massale kap in het Haagse Bos. Hoewel het officieel verboden was, werden er op grote schaal bomen gekapt. Toen ambtenaren in februari 1575 rapporteerden dat mensen hele eiken uit het bos haalden om te verkopen greep de overheid in. De huizen die aan het Bos grensden (toen aan het Lange Voorhout) werden doorzocht en daar vond men een onverwacht grote hoeveelheid boomstammen. Die werden in beslag genomen en op het stadhuis verkocht15.
In het begin van de Tachtigjarige Oorlog stond het voortbestaan van ons land op het spel. De regering zocht wanhopig naar inkomsten want de oorlog met de Spanjaarden leek in 1576 nog lang te gaan duren. Men bedacht allerlei manieren om geld te verdienen en kap en verkoop van het Haagse Bos was een daarvan. In Den Haag was niet alleen het dorpsbestuur bezorgd over het verdwijnen van het Haagse Bos. Ook de hoge regeringsambtenaren waren bang dat Den Haag zonder het Haagse Bos minder aantrekkelijk werd om te wonen. Zij vreesden dat de waarde van het onroerend goed zou dalen. Dat was niet alleen slecht voor de economie, maar ook voor de eigen portemonnee. Veel hoge ambtenaren bezaten hier zelf grond en huizen. Een mooi wandelbos vergrootte de aantrekkingskracht van Den Haag en dat moest zo blijven. De hoge ambtenaren namen bij monde van twee bestuurscolleges het voortouw in het protest. Gezamenlijk schreef men een brief aan de regering in Delft waarin de economische achteruitgang van Den Haag werd uitgelegd. Hierna volgden moeizame onderhandelingen die uiteindelijk resulteerden in overeenstemming. Op 16 april 1576 vaardigde Willem van Oranje, mede namens de regering, de bekende “Acte van Redemptie” uit. In dit besluit werd bepaald dat het Haagse Bos voor altijd behouden, zolang het bos geen andere functie zou krijgen dan het tot dan toe had gehad. Het bedrag dat Den Haag hiervoor moest bleek binnen Den Haag moeilijk binnen te halen te zijn. Veel inwoners waren nog niet teruggekeerd en in deze oorlogstijd waren weinig mensen rijk16.
De beginperiode van de Tachtigjarige Oorlog had het Haagse Bos geen goed gedaan. Op verschillende plekken kon men het bos herstellen door nieuwe boompjes aan te planten, maar het voorste deel (bij Den Haag) was de grond zo slecht geworden dat hier geen boom meer kon groeien. De enige oplossing was de grond afgraven en verkopen voor bouwwerkzaamheden elders. Voor de afvoer van het zand werd speciaal een kanaal aangelegd, de ‘Nieuwe Vaart’. Die moest het Haagse Bos verbinden met het Spui, dat toen de haven van Den Haag was. De Nieuwe Vaart volgde zoveel mogelijk reeds bestaande sloten. Dat scheelde graafwerk en dus kosten, maar gaf wel veel bochten. Het traject volgde de Ammunitiehaven, het niet meer bestaande deel van de Nieuwe Haven, de Herengracht, Prinsessegracht, liep achter de Kanonstraat en vervolgens naar rechts als Nieuwe Uitleg. Door de Nieuwe Vaart schoof de grens van het Haagse Bos op naar het oosten. Het bos lag eerst tot aan de sloot langs het huidige Bleijenburg. Nu liep hij tot de Prinsessegracht, zoals de Nieuwe Vaart uiteindelijk ging heten. Het terrein dat werd afgegraven werd niet opnieuw bos. De plek die we nu kennen als Malieveld werd eerst een soort boomkwekerij en later kwam op deze plek een exercitieterrein voor het leger. Nu is het Malieveld, bekend van kermissen en demonstraties.
Uit de zeventiende eeuw en later is nog geen onderzoek gedaan naar de aantallen en soorten bomen en struiken in het bos, maar het is wel duidelijk dat de ‘plantagiën’, de boomkwekerijen, in het bos bleven bestaan. Het resultaat van al dat gekweek en geplant was dat er langzamerhand een geheel nieuw bos ontstond. De eerste geplante wilgen, populieren, abeelen, lijsterbessen en meidoorns werden verdrongen door eiken, linden, iepen en beuken die in deze tijd werden aangeplant. Het bos uit deze tijd was niet hoog en ook niet dichtbegroeid. Rond 1750 zou je vanaf het Boshek (bij Huis ten Bosch) nog het zonlicht op het Malieveld kunnen zien schijnen17.
n 1795 stond het voortbestaan van het Haagse Bos toch weer op het spel. Een afgevaardigde van de Nationale Conventie, het toenmalige parlement, stelde voor “om het bosch uit te roeien, het hout te gelde te maken en den grond bruikbaar te doen maken tot het voorbrengen van aardappelen, knollen, peeën, enz.” Niets nieuws onder de zon. De regering had wederom geld nodig en er was grond nodig voor landbouw. Zijn voorstel kreeg bijval, maar in deze tijd van revoluties, oorlogen en andere problemen raakte dit plan gelukkig weer uit de aandacht.
In 1806, ten tijde van de Franse koning Lodewijk, werd het Malieveld een kamp van Franse militairen. De Franse generaal Michaud organiseerde bij het bezoek van de koning een grootst feest. Op 5 juli 1806 stond er een grote, prachtig ingerichte tent met daar omheen oranje- en laurierbomen. Midden op het veld stond toen een soort gedenknaald met een adelaar, die met meer dan 2000 “glazen” (lampen) werd verlicht. Op 13 juli gaf de generaal in deze tent een luisterrijk bal en souper. Veel Hagenaars ergerden zich aan de feesten. In 1812 werd dat nog erger toen keizer Napoleon Den Haag bezocht en bepaalde dat het Bos gesloopt en verkocht zou worden. Ary van der Spuy moest een kaart tekenen waarop het bos in tien delen zou worden getekend. In tien jaar zou steeds een van die delen worden gekapt en de grond verkocht. De nederlaag van Napoleon voorkwam dat dit werd uitgevoerd18.
Een nog landelijke Benoordenhoutseweg. Rechts het Haagse Bos. (prentbriefkaart Lud Fischer)
Onder koning Willem I had Ary van der Spuy het bos onder zijn hoede. Het eerste probleem wat hij moest oplossen was de waterstand. In de zomer was het te droog in het ene deel van het bos en in de winter te nat in het andere deel. Hij loste dit op door de aanleg van een watermolen en het graven van vijvers (1819-1821). Het watervalletje tussen beide vijvers is na een paar jaar weer verwijderd. Ook de Koekamp werd opgeknapt door het planten van boomgroepen en het ophogen van de glooiende bodem. Daarnaast werd de rechte Bossloot een slingerende waterpartij. In 1877 en 1878 zorgde de aanleg van de brede Koningsbrug er voor dat het Bos bij het Korte Voorhout een fraaie ingang kreeg.
Rond 1829 vroeg de Witte of Litterarie Sociëteit toestemming om bij de eerste vijver vanaf het Malieveld een linnen tent te mogen plaatsen. Deze tent werd in 1833 vervangen door het houten gebouw en dat werd in 1888 vervangen werd door een grote gebouw dat nog steeds ‘De Tent’ werd genoemd. Hier werden in de zomer muziekuitvoeringen gehouden. Vanaf 1835 had de kapel van het Regiment Grenadiers het alleenrecht om in het Haagse Bos te spelen19.
Gebouw van Sociëteit De Witte in het Haagse Bos (prentbriefkaart Lud Fischer)
Er was meer vertier mogelijk in en rond het Haagse Bos. Langs het Malieveld stonden vijf houten tenten waar je wat kon drinken. Op Malieveld kon je wielrijders en voetballers zien oefenen. Vooral zondagavond waren de tenten populair voor spel, zang of dans.
In de winter trokken Hagenaars massaal naar de vijvers van het Bos, om te schaatsen of te kijken. Op verjaardagen van het koninklijk huis werd bij de vijvers vuurwerk afgestoken20.
Het onderhoud van het bos bleef tot in de 19de eeuw de aandacht trekken. In de loop van die eeuw speelde enkele malen de ‘boskwestie’. Burgers verweten de overheid het bos te verwaarlozen. Maar het bleek moeilijk het bos goed te beheren. De problemen met de wateroverlast bleken ondanks de molen en de vijvers maar moeizaam te bestrijden. In 1878 werden op advies van de heren Verhuell, Witte (Leidse plantkundige), Zocher (tuin- en parkaanlegger) en Boer (inspecteur van het boswezen) de problemen opnieuw aangepakt. De windmolen werd vervangen door een stoommachine en de sloten werden beter op elkaar aangesloten. Ook maakte men grotere ruimtes in het bos om de groei te bevorderen21.
Tankgracht in het Haagse Bos (prentbriefkaart Lud Fischer)
Ook in de twintigste eeuw werd het Haagse Bos bedreigd. In de Tweede Wereldoorlog werd de Atlantik Wall aangelegd, een Duitse verdedigingslinie tegen een mogelijke invasie van de geallieerden. Een deel van Den Haag werd hiervoor gesloopt en ook het Haagse Bos werd niet gespaard. Van de Koekamp tot aan het Huis ten Bosch werden bomen gekapt.
In 1944 werd de beschutting van bomen die er nog wel stonden door de Duitsers gebruikt om V-2-raketten af te schieten naar Londen. Eerst probeerde de Britse luchtmacht met jachtvliegtuigen de lanceerinstallaties aan te vallen. Toen dat niet goed lukte besloot men een groot bombardement uit te voeren. Het doelwit was het Haagse Bos, maar een Britse inlichtingenofficier tekende de doelen verkeerd in en op 3 maart 1945 wierpen Britse bommenwerpers hun bommen ook af op het aangrenzende Bezuidenhout.
Deze kaalslag vond meerdere malen plaats in de geschiedenis van het Haagse Bos. Deze prentbriefkaart is van na de Tweede Wereldoorlog. In de verte het gebouw van de Haagse Dierentuin (prentbriefkaart Lud Fischer)
De benamingen noord, oost, zuid en west zijn voor Den Haag wel eens moeilijk te begrijpen. Ik gebruik zoveel mogelijk de windrichtingen die op stadskaarten van Den Haag lijken te bestaan. Stadskaarten van Den Haag zijn zo gemaakt dat de bovenkant niet het noorden aangeeft. Het noorden bevindt zich in de rechter bovenhoek. Scheveningen lijkt daarom precies ten het noorden van Den Haag te liggen. In werkelijkheid ligt Scheveningen ten noordwesten van Den Haag maar dan iets meer noordelijk dan westelijk. De Benoordenhoutseweg ligt eigenlijk ten noordwesten van het Haagse Bos, maar op stadskaarten en in naam ten noorden van het bos.
Voorlopige tekst, bijgewerkt op 8-2-2009.
Jaap Buis, Historia Forestis, Nederlandse bosgeschiedenis I, A.A.G. Bijdragen nr. 26, Wangeningen 1985.
G.G. Calkoen, Het Haagsche Bosch van de oudste tijden tot ongeveer 1600, en bestuurs- en rechtstoestanden binnen Den Haag en Haagambacht met bijbehorende buurtdorpen van de oudste tijden tot ongeveer 1802-1811, ’s-Gravenhage 1910.
Charles Cornelisse, Energiemarkten en energiehandel in Holland in de late middeleeuwen,, Hilversum 2008.
z.n. G.B. Emants, ’s-Gravenhage onder de regering der graven uit de huizen van Holland, Henegouwen en Beijeren, in Mededeelingen van de Vereeniging ter beoefening der geschiedenis van ’s-Gravenhage, 1e deel, ’s-Gravenhage, 1863, pp 207-342.
Groot Placaet-Boeck inhoudende De Placaten ende Ordonnantien van de Hoogh-Mog. Heeren Staten-Generael der Vereenigde Nederlanden, ende van de Ed. Groot Mog. Heeren Staten van Hollandt ende West-Vrieslandt, mitsgaders van de Ed. Mog. Heeren Staten van Zeelandt, 1651.
R.M. van Heeringen, ’s-Gravenhage in archeologisch perspectief, Amersfoort, 1984.
J. Kuyper, Het Haagsche Bosch, in Jaarboekje Die Haghe 1897, pp. 271-.
Rob Rentenaar, ‘De Nederlandse duinen in de middeleeuwse bronnen tot omstreeks 1300’, Geografisch tijdschrift, Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap, 1977, 4, 361-376.
A. Verhulst, D.P. Blok, ‘Het natuurlandschap’, Algemene Geschiedenis der Nederlanden, I, p. 116 vlg.
W.H. Zagwijn, ‘Geologie en vegetatiegeschiedenis van de Nederlandse kustduinen’, Natuurkundige voordrachten, Nieuwe Reeks no. 47, ’s-Gravenhage 1969, 167-176.
1. van Heeringen, 103.
2. Kuyper, 275, meldt dat Romeinse schrijvers dit zo beschreven. Voor de begroeiing zie: 3. Van Heeringen, 107, 111, noot 38: Boerboom en Zagwijn 1966, de Jong en Zagwijn, 1983. Voor de bedekking met bos: Buis geciteerd in Carasso-Kok.
3. van Heeringen 111, Zagwijn 174-175, Rentenaar 367-369, Cornelisse, 24-25.
4. Emants 214. De hier genoemde Myente was een andere Mient dan die bij Eikenduinen.
5. Emants 212; Kuyper 275-276. Ook in zijn proefschrift over de Nederlandse bosgeschiedenis schrijft J. Buis (p. 14-15) dat het Haagse Bos in de 14e, 15e en 16e eeuw de naam bos niet verdiende. Over de begrippen noord en west: de kustzijde van Den Haag ligt net iets meer noordelijk als westelijk, dus daarom ligt het Benoordenhout ten noorden van het bos.
6. Emants, 211.
7. Calkoen 10-11, Kuyper 280-281.
8. Emants 211-212.
9. Buis 14.
10. Buis 329-330, Kuyper 280-281.
11. Calkoen 70-72, 217-219.
12. Kuyper 281, Calkoen 69-83.
13. Calkoen 225.
14. Kuyper 285. Er wordt o.a. door Hoek in het Jaarboek van Die Haghe van 1939 wel geschreven dat de Spanjaarden het bos geplunderd hebben voor de aanleg van verdedigingswerken, maar de bron die hij opgeeft klopt niet. Ik ben nergens een bron tegengekomen die andere informatie geeft dan dat de Spanjaarden het bos maar weinig hebben beschadigd. De Spanjaarden hebben natuurlijk wel bomen moeten gebruiken bij het verdedigbaar maken van Den Haag, maar de bomen waren al door de Hollanders gekapt.
De Tachtigjarige oorlog is eigenlijk een foutieve benaming voor een opstand tegen de graaf. In Holland waren dat enkele edelen en de bestuurders van de steden. De Hollandse graaf was tevens koning van Spanje, vandaar dat deze strijd vaak een oorlog tussen Hollanders en Spanjaarden werd genoemd. Dat was het dus eigenlijk niet.
15. Smit 275-276, Calkoen 207. Andere beruchte stormjaren voor het bos waren onder andere 1464, 1480, 1482, 1493, 1532, 1576 en 1596.
16. Smit 277-280.
17. Buis 14-16, Calkoen 7, Kuyper 280, 286-288.
18. Kuyper 294-295.
19. Kuyper 272, 296-298.
20. Kuyper 298-299.
21. Kuyper 299-300.
© Voor niet-commercieel gebruik mogen teksten worden overgenomen, met bronvermelding of een link naar deze pagina.
Bij de afbeeldingen ligt dat anders: veel afbeeldingen zijn niet mijn eigendom en er kunnen nog rechten op rusten.
Suggesties voor verbeteringen zijn altijd welkom. Reacties.