De Amsterdamse Veerkade was de plaats waar vroeger de veerschuiten naar Amsterdam aanlegden. De geschiedenis van de Amsterdamse Veerkade is nauw verbonden is met de oude Joodse Buurt van Den Haag. Na de oorlog werd de Amsterdamse Veerkade bekend door de Dwarswegperikelen.
Aan deze pagina wordt nog gewerkt (feb/maart 2010)
De Amsterdamse Veerkade was slechts een van de vele grachten die in de 17de eeuw in Den Haag werd gegraven. Den Haag was in de Middeleeuwen ontstaan op de hoger gelegen strandwal, maar het gebied rond het Binnenhof en de Groenmarkt was op een gegeven moment volgebouwd. Toen Den Haag na de Opstand tegen de Spaanse koning Filips II regeringsstad van de Republiek der Verenigde Nederland werd, profiteerde Den Haag enorm van de binnenkomst van de honderden regeringsfunctionarissen, diplomaten en andere rijken die naar Den Haag trokken. De grootste stadsuitbreiding vond plaats rond het Spui en de Wagenstraat. Het Spui en de Wagenstraat waren de verkeerswegen naar Leiden, Utrecht, Delft en verder en daarom werden hier de nieuwe havens van Den Haag gegraven. De hausse in de grachtenaanleg was een teken dat Den Haag een welvarende stad was geworden. Na grachten als de Ammunitiehaven en de Turfmarkt was men aan de andere kant van het Spui al de Paviljoensgracht/Lutherse Burgwal en de Bierkade gaan graven. De Paviljoensgracht en de gracht van de Lutherse Burgwal waren ongetwijfeld bedoeld voor schepen die groente aanvoerden naar de pas aangelegde groentemarkt (de ‘Grote Markt’).
Na de aanleg van deze eerste grachten was er nog ruimte voor een extra haven. Aanleg van een nieuwe gracht zou bovendien de waarde van de grond vergroten. Er was blijkbaar behoefte aan meer woningen en de nieuwe grachten maakten door de drainerende werking de veengrond beter geschikt voor huizenbouw.
Op deze kaart staan de oude 17de-eeuwse grachten van Den Haag ingetekend. In rood de situatie van nu, in zwart en blauw de oude straten en grachten.
In 1626 of misschien al in 1622 besloot men daarom om de nieuwe gracht te graven die later de namen Amsterdamse Veerkade en Stille Veerkade zou krijgen. De woningen aan deze kades werden speciaal bestemd voor harnas- en pistoolmakers. Waarschijnlijk wilde men mensen die met kruit werkten zoveel mogelijk aan de rand van de stad laten werken.
Rond 1625 besloot men daarom om de nieuwe gracht te graven die later de namen Amsterdamse Veerkade en Stille Veerkade zou krijgen. De woningen aan deze kades waren speciaal bestemd voor harnas- en pistoolmakers. Waarschijnlijk wilde men mensen die met kruit werkten zoveel mogelijk aan de rand van de stad laten werken.
In de eerste maanden van 1625 ging het graven van start aan de kant van het Spui. In 1627 ging men verder met het volgende stuk van de Amsterdamse Veerkade. In 1640 ging men verder met de Stille Veerkade. In 1645 was de hele gracht gereed en toen bleek dat de harnas- en pistoolmakers niet massaal naar de Veerkades waren verhuisd. Dat doel werd niet verwezenlijkt1.
Er werden ook voorschriften uitgegeven voor het uiterlijk van de huizen. De huizen moesten een minimumhoogte en een minimumbreedte hebben, zodat de Veerkade een bepaalde standing zou krijgen. De straat werd levendig maar ook deftig. Bij het Spui kwamen vermoedelijk de meeste logementen en bedrijven, maar naar de Wagenstraat werd het chiquer. De Veerkaden, het Spui en de Bierkaden werden fraai aangelegde en lommerrijke grachten waar welgestelde burgers woonden.
De pakschuitdienst naar Utrecht rond 1900 aan de Amsterdamse Veerkade, ongeveer ter hoogte van nr. 20. Deze schuit was van de gebroeders Tetenburg. (Gemeentearchief Den Haag).
De verschillende delen van de Amsterdamse Veerkade hadden in verschillende periodes soms aparte namen. Het eerste stuk, op de kaart met a. aangegeven werd op het eind van de 18de eeuw ook wel Eerste Veerkade genoemd. Er waren toen ook een Tweede Veerkade en een Derde Veerkade. In 1802 en 1817 was er sprake van een Middelste Veerkade. Dat was het deel tussen de Kranestraat en Wagenstraat. De Oude Veerkade was in tweede helft van de 17de eeuw een andere naam voor de Amsterdamse Veerkade. Heel kort, rond 1835, heeft het eerste stuk Rotterdamse Veerkade geheten omdat vandaar de veerschuit op Rotterdam vertrok. De veerschuit naar Amsterdam vertrok toen van het middelste deel van de Veerkaden. Overigens hadden straatnamen toen nog geen officiële status zoals nu. Het officiële adres was een letter en een huisnummer. De letter was de ‘wijk’. De Amsterdamse Veerkade was ‘wijk O’. Iemand woonde dus bijvoorbeeld in Wijk ) nr. 123.
Bij de uitgifte van ervan aan de nieuwe kades werden welstandseisen gesteld. Er moesten 'bequaeme' huizen worden gebouwd. De Amsterdamse Veerkade was wat chiquer dan bijvoorbeeld het Spui en de Stille Veerkade heette weer deftiger te zijn dan de Amsterdamse Veerkade. Des te verder weg van het drukke Spui des te beter, zou je denken.
Historische kaart van de Amsterdamse Veerkade. In rood de situatie van ongeveer 2009. De parkeergarage is in steenrood aangegeven. In zwart staan de huizen van voor de bouw van de parkeergarage. De huisnummers zijn van panden die in de tekst zijn genoemd. De oude grachten zijn in blauw ingetekend, met daartussen de bruggen.
De huidige gevelrij aan de noordzijde van de Amsterdamse Veerkade, huisnummers 2 t/m 30 (de parkeergarage). De oude huizen zijn de nummers 2 t/m 10. De nummers 12 en hoger zijn afgebroken.
De verschillende panden aan de Amsterdamse Veerkade hebben een rijke geschiedenis die nog lang niet is uitgezocht. Van enkele panden is hieronder opgenomen wat al bekend is uit literatuur of wat ik ondertussen heb uitgezocht.
In de loop van de 19de eeuw zou de aanleg van nieuwe woonwijken buiten Den Haag het karakter van de Haagse binnenstad veranderen. Mensen gingen wonen in een buitenwijk en de binnenstad bleef de plek waar men boodschappen deed. De markt was er en er kwamen winkels bij. Woonhuizen werd omgevormd tot bedrijfspanden of werden voor dat doel afgebroken en herbouwd. Dat gebeurde ook in de Amsterdamse Veerkade. Het toenemende landverkeer zal het woongenot niet hebben bevorderd en de demping van de grachten en het tegelijk rooien van de bomen ontnam de charme aan grachten als de Nieuwe Haven en de beide Veerkades. In de 19de eeuw werden veel grachten gedempt. Steden hadden in die tijd nog geen netwerk van rioolbuizen. Rioolpuipen van huizen kwamen uit op sloten en die mondden uit op de grachten. De stank was de voornaamste reden om de grachten te gaan slopen. Rond 1900 speelde ook het toenemende verkeer een rol. Als een gracht was gedempt hield je een brede straatweg over. Daar kwam bij dat sinds de komst van de spoorwegen het belang van de scheepvaart achteruit ging. Bovendien waren de binnenstadshavens te klein voor de nieuwere grote schepen waarvoor men de Laakhavens ging graven. Vlak na de eeuwwisseling werden daarom vrijwel alle grachten gedempt. In 1901-1903 de rest van het Spui en de Amsterdamse Veerkade en de Stille Veerkade.
Toen de Grote Marktstraat was aangelegd trokken de grootwinkelbedrijven die zich daar vestigden veel klanten van de kleine winkels weg. Het was een verloren strijd. Het drukkere verkeer op het Spui en de Veerkaden bracht geen winkelende klanten, maar tastte alleen het woonklimaat aan.
Het toenemende verkeer bleef de Amsterdamse Veerkade plagen. Het autoverkeer nam toe en dat bracht stedebouwkundigen na de Tweede Wereldoorlog op het idee om grote wegen aan te leggen. Het Bezuidenhout was door het bombardement van 3 maart 1945 voor een deel onherstelbaar verwoest en het aangrenzende Spuikwartier had al voor de oorlog op de nominatie gestaan om te worden gesloopt. In het Wederopbouwplan van Dudok werd voorgesteld om het Spuikwartier te slopen en daar op grote schaal te gaan bouwen. Er zouden ministeries en andere grote gebouwen moeten komen, een groot station en een aantal snelwegen tot in de stad. Van deze plannen kwam niet veel terecht, maar de Utrechtsebaan werd in gewijzigde vorm wel uitgevoerd. Het verkeer kon nu de stad in, maar voor een goede ontsluiting van Den Haag was een stelsel van ringwegen om het centrum nodig. Het grootste project was de befaamde Dwarsweg. Die zou vanaf de Utrechtsebaan het verkeer door de Amsterdamse Veerkade moeten leiden naar de Prinsegracht. Het eerste deel van die weg was het Prins Bernhardviaduct. Dat zou als viaduct worden doorgetrokken over het Spui en daarna ergens op de begane grond uit moeten komen. Een van de wanden van de Amsterdamse Veerkade zou gesloopt worden. Welke wand dat zou worden was nog niet bekend en het vervolgtraject lag evenmin vast. Er was al enig verzet over deze plannen en er werden varianten voorgesteld. Geen tweemaal twee rijbanen, maar tweemaal één rijbaan. Deze Dwarsweg maakte overigens deel uit van het eerste Verkeerscirculatieplan uit 1975. De Grote Marktstraat zou worden afgesloten en het verkeer zou over de ringweg moeten gaan. De aanleg van die weg betekende de aanleg van het Prins Bernhardviaduct en een verlenging van deze weg over de beide Veerkades, dan schuin over de Nieuwe Molstraat (toen nog Mollenbergstraat) en de Hamerstraat, via de Glasblazerslaan en de Zuidwal naar de Brouwersgracht. Vandaar zou de weg uiteindelijk uitkomen op de Noordwal. Grote delen van het tracé zijn nog herkenbaar aan nieuwbouw in het centrum, want terwijl deze plannen nog bediscussieerd werden, gebeurde er weinig aan onderhoud van de panden op het traject van de weg. De gemeente kocht panden op en deed weinig aan het onderhoud. Er werd ook vast gesloopt.
In de jaren zeventig begon het publieke verzet tegen de Dwarsweg. Nadat actiegroepen als Werkgroep Dooievaar lieten zien wat de gevolgen voor de leefbaarheid zouden zijn kwam er groot verzet. Bewoners dreigden de Veerkades af te sluiten en richten een tentenkamp op naast het Heilig Geesthofje. Daar waren al huizen gesloopt. Op 12 december 1977 hield de gemeenteraad een brede Dwarsweg tegen. In plaats van tweemaal twee rijstroken zou er ruimte worden gereserveerd voor tweemaal één rijstrook, maar de weg was dus niet definitief afgeblazen. Het verzet in de stad nam echter toe. Naast Werkgroep Dooievaar was er het Stedelijk Verkeerscomité waarin tegenstanders van de Dwarsweg waren verenigd zoals wijkorganisaties Centrum-Zuid en Kortenbos, Rover en ENFB, Vrienden van Den Haag en enkele politici. Dit comité wilde in de binnenstad minder verkeer en meer wonen. Uiteindelijk werd onder het wethouderschap van voormalig activist en PvdA-raadslid Arie Duivesteijn in 1981 definitief afgezien van de Dwarsweg. De volgende stap in de ontmanteling van de Dwarsweg was de gedeeltelijke afbraak van het Prins Bernhardviaduct in 1990.
Op dit adres bezaten de Gebroeders Abrahams sinds 1871 een groothandel in “boeken, luxe postpapier en kalenders”. Ze breidden hun bedrijf langzamerhand uit. Rond de eeuwwisseling was M. Abrahams de eigenaar. In 1921 werden zijn zoon en dochter Eduard en M.A. de nieuwe eigenaars. Zij werden omschreven als “buitengewoon charmante en goede zakenlieden”. Zij waren orthodoxe joden die verschillende functies bekleden in de toenmalige joodse gemeenschap4.
Op hetzelfde adres Amsterdamse Veerkade 6, vermoedelijk dus bij hen thuis, kwam de Haagse afdeling van de joodse vereniging Agoedas Jisroeil (Agudath Israel) bijeen. Dit was een in 1912 opgerichte orthodoxe organisatie die anti-Zionistisch was. De vereniging maakte deel uit van een ‘Wereldbond’ die “streeft naar de oplossing van de vraagstukken die zich in het Jodendom in zijn geheel voordoen, in den geest van Thora en traditie”5.
Op deze adressen zat in het begin van de 20ste eeuw Ph. Simons en Co gevestigd, een grote fabriek van cartonnages6.
In plaats van de huidige grijskleurige nieuwbouw met blauwe deuren stond hier vroeger een huis dat helaas niet zo oud is geworden7.
Na de stichting van de Amsterdamse Veerkade hadden hier verschillende kleinere huizen gestaan die rond 1700 in bezit kwamen van een zekere Elisabeth Goris. Zij liet de huizen in 1709 afbreken en in 1709 een nieuw huis bouwen dat door haar neef Steven Vennecool was ontworpen. Dit huis moet een mooi en hoog huis zijn geweest. Een latere eigenaar was de rijke Petrus Judocus van Oosthuysen, van beroepe borduurwerker of goudstikker. Van Oosthuysen was bijzonder rijk geworden door het leveren van kledingstukken aan het Bataafse leger (het Nederlandse leger tijdens de Franse bezetting). In 1811 werd Van Oosthuysen lid van de Municipale Raad van ’s-Gravenhage, een gemeenteraad. Hij vertegenwoordigde Den Haag zelfs in Parijs toen het met Rotterdam was verheven tot “bonne villes” en men als dank een deputatie naar Parijs moest afvaardigen om daar het publiek te vormen bij de kroning van Napoleons troonopvolger. Hij was overigens de tweede keus, want de eerst uitgekozen Haagse stadsbestuurders wilden niet naar Parijs, waarschijnlijk vanwege de kosten.
Amsterdamse Veerkade 14, school van Burnier (Gemeentearchief Den Haag)
Van Oosthuysen woonde niet zelf in het huis, maar hij verhuurde het. Na zijn overlijden verhuurde zijn vrouw het aan Guillaume Alexandre Burnier. Burnier was op 19 februari 1814 in Den Haag geboren, maar zijn ouders kwamen uit het kanton Vaud in Zwitserland. Burnier begon vermoedelijk in dit huis zijn bekende school. Waarschijnlijk kun je eerder spreken van beroemd, want toen de latere koningin Sophie in 1839 in Nederland kwam wonen was het Burnier die werd aanbevolen om haar les in de Nederlandse taal te geven. Sophia van Württemberg was in dat jaar getrouwd met de latere koning Willem III en ging toen een paar jaar wonen op het paleisje op Plein 23. Zij was in haar huwelijk niet zo gelukkig en woonde vanaf 1855 gescheiden van haar man in Huis ten Bosch. Van daaruit correspondeerde ze veel met haar uitgebreide vriendenkring van vooral mensen uit de politiek en de wetenschap. De bekende historicus Motley mocht in een huisje op het terrein van Huis ten Bosch zelfs werken aan zijn bekende geschiedenis van Nederland, de Rise of the Dutch Republic. Leerling Sophie zal een intelligente en gemotiveerde leerling zijn geweest en in ieder geval een van Burniers bekendste.
Burniers bijzondere school der 2e klasse was een dagschool, maar hij combineerde de school met een kostschool. Dat zijn school 300 leerlingen zou hebben gehad lijkt gezien de ruimte die hij op de Amsterdamse Veerkade had wel wat overdreven. Veertig leerlingen van die 300 zouden de kostschool bevolken.
Burnier werd vermoedelijk pas eigenaar van het pand toen de school er al een tijd zat. Hij kocht het van mevrouw van Oosthuysen of van haar erfgenamen. Hij was toen niet zo jong meer en in 1860 wilde hij van de school af. Zijn school was een zeer bekend instituut in Den Haag geworden en hij zal er gemakkelijk een koper voor hebben kunnen vinden. De nieuwe eigenaar was B. Neuman, die sinds 1827 in Den Haag hoofd was van de school van de Evangelisch-Lutherse gemeente. Neuman breidde uit met het aangrenzende pand Amsterdamse Veerkade 16. Er kwam toen een aparte meisjesschool.
Maar na een flink aantal jaren werd de school ook Neuman te zwaar. Hij kon de school verkopen aan Johannes A.M. van der Brugh, een oud-leerling van Burnier. Van der Brugh was in 1863 in Joure met een kostschool begonnen, maar wilde graag terug naar Den Haag. In 1874 kon hij die overnemen. Onder Van der Brugh bereikte de school zelfs nog betere resultaten dan onder zijn notabele voorgangers.
Ook Van der Brugh werkte ongeveer anderhalve decennia aan de school voordat het hem te zwaar werd. De schoolgebouwen werden echter niet overgenomen door een nieuwe schoolmeester, maar door papierhandelaar Simons. Van der Brugh hief de school op en ging rentenieren. Hij deed hierna allerlei sociaal werk. Hij was secretaris van de Vereeniging voor Kindervoeding in Den Haag en bestuurslid van de Hulpbank. Overleed op 4 december 1907 in zijn woning Koningin Emmakade 53.
De school had heel wat bekende leerlingen. Veel “gelittekende veteranen, gedecoreerde vlootvoogden en leden van het militaire huis des konings” 8, maar ook meer vredelievende kunstenaars en een toekomstige koningin. Een van de bekendere leerlingen van Burnier was M. Jochems, die onder het pseudonym De Oude Hagenaar in Het Vaderland een column over (oud) Den Haag schreef.
Het Sint-Nicolaastgasthuis was bevoorrecht met de visserij in de Hofvijver. Het was aanvankelijk gesticht voor opvang van tot armoede geraakte suppoosten van het Hof, later toevlucht voor oude mannen en vrouwen en thans uitsluitend bestemd voor vrouwen die 55 jaar moeten zijn en lidmaat van de Nederlands Hervormde Kerk. In de aanvang heeft de stichting ook een inrichting gehad die men het prototype van de Metropool zou kunnen noemen, namelijk de “Baijaart”, waarin bedelaars en armen die van buiten Den Haag kwamen, een nacht mochten verblijven. Dat was volgens een keur die de Magistraat in 1576 had gemaakt “op het logeeren van uitheemsche armen”. Stichting thans beheerd door … De geestelijke verzorging is opgedragen aan ds. Schuller, geen familie van de bekende Amerikaanse dominee Schuller. Op het ogenblik heeft het huis 18 pensionnaires, maar er is plaats voor 24. Men kan zich voor een vaste prijs in het huis inkopen. Voor kleren moet men zelf zorgen, maar verder neemt het tehuis alle verzorging op zich, ook de geneeskundige. De pensionnaires, meestal oud-dienstboden, wonen gemeenschappelijk. Zij hebben een met houten wand en gordijn afgesloten zaal-slaapkamertje en een gemeenschappelijke eet-zitkamer. Er is een ruimte ziekenkamer en een aardige tuin met koepel. De oudste commensale wordt deze maand 91 jaar, de jongste 61 jaar.
Van het huis Amsterdamse Veerkade 18 zal de in Amsterdam geboren advocaat Anne Maurits Cornelis van Hall de bekendste bewoner zijn geweest, in ieder geval in kringen van gereformeerden. In het begin van de 19de eeuw leidde koning Willem I de Nederlandse Hervormde kerk naar een gematigde koers. Hij wilde van deze kerk een algemene volkskerk maken die moet helpen om de bevolking op een hoger beschavingspeil te brengen. Maar veel mensen wilden geen religieuze matiging, maar zochten juist religieuze verdieping. E’n groep mensen sloot zich aan bij een orthodoxe opwekkingsbeweging, het Réveil. De aanhangers van het Réveil wilden dat de kerk orthodox zou blijven, maar verlieten de kerk niet. Zij bleven lidmaat (= lid) van de Hervormde Kerk.
In het begin van de 19de eeuw leidde koning Willem I de Nederlandse Hervormde kerk naar een gematigde koers. Hij wilde van deze kerk een algemene volkskerk maken die moet helpen om de bevolking op een hoger beschavingspeil te brengen. Maar veel mensen wilden geen religieuze matiging, maar zochten juist religieuze verdieping. E’n groep mensen sloot zich aan bij een orthodoxe opwekkingsbeweging, het Réveil. De aanhangers van het Réveil wilden dat de kerk orthodox zou blijven, maar verlieten de kerk niet. Zij bleven lidmaat (= lid) van de Hervormde Kerk.
Een andere groep mensen wilden geen lid van de Nederlandse Hervormde kerk blijven en zij scheiden zich af. Dat was de zogenaamde Afscheiding. Zij richtten eigen kerken op die na een bewogen geschiedenis van scheidingen en fusies op het eind van de 19de eeuw samengingen in de Gereformeerde Kerken in Nederland.
Van Hall viel op omdat hij niet deed wat de meeste ontevredenen uit de “hogere” kringen deden. Zij sloten zich aan bij het Réveil, maar Van Hall toonde sympathie voor de ‘Afscheiding’. De Afscheiding werd geassocieerd met eenvoudige, ongeschoolde mensen. Van Hall kwam niet uit eenvoudige familie, want zijn vader (Maurits Cornelis van Hall) was in de Franse tijd staatsraad geweest, daarna lid van de Eerste Kamer, voorzitter van de rechtbank in Amsterdam en verder dichter, letterkundige en schreef over geschiedenis. Ook de vader weigerde onder druk van de regering de Afgescheidenen streng te vervolgen, maar verklaarde dat hij als rechter onpartijdig recht zou spreken.
Anne Maurits Cornelis van Hall werd in Amsterdam geboren op 26 februari 1808. Hij studeerde te Amsterdam en later te Leiden, waar hij in 1830 promoveerde in de rechten. Reeds als student las hij orthodox protestantse literatuur. Tijdens de veldtocht tegen de Belgische afscheiding raakte hij onder invloed van een van zijn mede-militairen geïnteresseerd in het Réveil. Met Réveilmensen als Da Costa, De Clercq en Koenen richtte hij de Nederlandsche stemmen over godsdienst, staatgeschied- en letterkunde op. / In Van Halls leven was het jaar 1831 beslissend, het jaar waarin hij als vrijwilliger deelnam aan de Tiendaagse Veldtocht tegen het België-in-wording. Onder de wapenen bekeerde hij zich tot het orthodoxe geloof, vooral door toedoen van een Amsterdamse schutter.
Vrienden keurden het af toen hij zich in 1836 aansloot bij de Afgescheidenen. Zijn broer wilde het advocatenkantoor niet met hem voortzetten, zodat hij zijn kantoor naar Den Haag verplaatste. Als advocaat verdedigde hij in het hele land Afgescheidenen die vervolgd werden. / Terug in Amsterdam werd Van Hall opgenomen in het advocatenkantoor van zijn halfbroer Floris. In 1834 trok hij zich het lot van de vervolgde afgescheidenen aan en ging hun zaak in de rechtszaal bepleiten. In zijn gepubliceerde pleitrede De vrijheid van godsdienstoefeningen in Nederland verdedigd hekelde hij het beleid van de overheid, die hij van gewetensdwang beschuldigde. Hierin was hij één van geest met de reveilkring. Ook leidslieden als Groen van Prinsterer en Elout van Soeterwoude hekelden de regeringsmaatregelen tegen de afgescheidenen. Maar Van Halls verbondenheid stak dieper. Onder invloed van Kohlbrugge begon hij van rijkdom en geleerdheid afstand te nemen, waarna Budding hem in 1836 de kerk van de afgescheidenen binnenleidde. De sjieke advocaat trad toe tot een geloofsgemeenschap waarin arbeiders en handwerkslieden verre in de meerderheid waren.
Hoewel de regering samenkomsten van Afgescheidenen verboden had werden ook in zijn huis samenkomsten van Afgescheidenen gehouden. De eerste kerkdienst bij hem thuis onder leiding van een van de leiders van de Afscheiding, dominee Hendrik Scholte keer was in oktober 1836. Deze kerkgemeente had in het begin slechts negen leden, waarvan slechts drie mannen konden lezen. In januari 1837 begon de politie voor Van Halls huis te patrouilleren, de commissaris van politie woont een dienst bij. Zelfs doop- en avondsmaalbediening en huwelijksinzegeningen vonden er plaats. De gemeente neemt toe. Van Hall wordt diaken, later ouderling. De politie hield zijn huis in de gaten en voor het houden van die bijeenkomsten werd hij in 1837 en kreeg hij een geldboete van 50 gulden.
(wordt nog afgemaakt)
28 juni 1888 besloot de Afdeling ’s-Gravenhage van de Nederlandsche maatschappij ter bevordering der geneeskunst een gedenksteen met borstbeeld te plaatsen in de gevel van Amsterdamsce Veerkade: In het voetstuk van de steen o.a. de tekst: Hier woonde Hendrik van Deventer, medicinae doctor geb. 16 maart 1651 – gest. 12 dec. 1724. Dit werd op 12 december 1888 onthuld.
Amsterdamse Veerkade voor de demping (prentbriefkaart Lud Fischer)
Amsterdamse Veerkade na de demping.
Amsterdamse Veerkade (ingekleurde) prentbriefkaart Lud Fischer)
Amsterdamse Veerkade prentbriefkaart Lud Fischer)
Dit verhaal is nog niet helemaal af. Bijgewerkt op 15-02-2010.
W.M.C. de Regt, ‘Geschiedenis van het huis: Amsterdamsche Veerkade No. 14' in: Die Haghe jaarboek 1928, p. 43 e.v.
C.H.Peters, ‘Een "in memoriam" gewijd aan de Amsterdamsche Veerkade, de Stille Veerkade en de Paviljoensgracht' in: Die Haghe jaarboek 1902, p. 218-259.
' in: Die Haghe jaarboek 1928, p. 43 e.v.1. De Regt, 47-48.
2. bijvoorbeeld in advertenties in Jaarboek Die Haghe 1895 en 1898.
3. Jaarboek Die Haghe 1911, p. 236, 293, 308.
4. Jaarboek Die Haghe 1962, p. 42.
5. Jaarboek Die Haghe 1979 p. 208, Vaderland 10 augustus 1920, advertentie met oproep om een Grooten Propaganda-Avond bij te wonen in Hotel Keyl in de Wagenstraat.
6. Daar heb ik op dit moment verder geen informatie over, zie alleen ’s-Gravenhage als Industriestad.
7. De meeste informatie over dit huis is ontleend aan het artikel van W.M.C. Regt.
8. Regt 43.
© Voor niet-commercieel gebruik mogen teksten worden overgenomen met bronvermelding of een link naar deze pagina.
Dit geldt ook voor afbeeldingen zonder bronvermelding. Voor gebruik van de andere afbeeldingen moet u zich wenden tot de eronder vermelde eigenaar.
Suggesties voor verbeteringen zijn altijd welkom. Reacties.
Deze pagina is cookie-vrij.