De vraag of Den Haag een stad of een dorp is houdt de gemoederen nog steeds bezig. De zaak is ook wat ingewikkelder dan op het eerste gezicht lijkt. Een verkorte versie van dit uitgebreide verhaal staat hier.
De vraag of Den Haag een stad is houdt mensen op verjaardagsfeestjes nog steeds bezig. Op school leerde ik dat Den Haag een dorp is omdat het nooit stadsrechten heeft gehad. Op internet vind ik dat Den Haag in 1806 stadsrechten heeft gekregen en ergens anders vind ik dat dit in 1811 is gebeurd. In geschiedkundige overzichten en in de wetenschappelijke literatuur vind ik juist weer ontkend dat Den Haag stadsrecht heeft gehad. Maar in het spraakgebruik noemen we Den Haag altijd een stad: groene stad aan zee, mooie stad achter de duinen, en stad van recht en vrede. Den Haag heeft zelfs een stadhuis, twee hoogleraren in de stadsgeschiedenis1 en de laatste driedelige geschiedenis van Den Haag heeft als ondertitel Geschiedenis van de stad. Is Den Haag nu een stad of een dorp?
Het Haagse stadhuis: een groot stadhuis van een grote plaats.
Er zijn veel verschillende definities van het begrip stad, maar meestal wordt een stad omschreven als een plaats met een niet-agrarische bevolking, een groot aantal inwoners en met een belangrijk politiek, cultureel of economisch centrum. Den Haag heeft veel inwoners, weinig landbouwers en het is een stedelijk centrum: de regering is er gevestigd, er zijn belangrijke culturele en economische instellingen gevestigd. Denk aan het Nederlands Dans Theater, het Residentieorkest en aan Shell.
Tegenwoordig noemen we elke grote plaats een ‘stad’ en elke kleine plaats een ‘dorp’. Er zijn veel verschillende, meer wetenschappelijke, definities van het begrip stad, maar meestal wordt een stad omschreven als een plaats met een niet-agrarische bevolking, een groot aantal inwoners en met een belangrijk politiek, cultureel of economisch centrum. Den Haag heeft veel inwoners, weinig landbouwers en het is een stedelijk centrum: de regering is er gevestigd, er zijn belangrijke culturele en economische instellingen gevestigd. Denk aan het Nederlands Dans Theater, het Residentieorkest en aan Shell.
In onze ogen is Den Haag dus een stad, maar waar komt dan het verhaal vandaan dat Den Haag een dorp is? In 1567 noemde de Italiaan Guicciardini in zijn Descrittione delli Paesi Bassi Den Haag het ‘mooiste dorp van Europa’. Maar ook anderen noemden Den Haag een dorp of een ‘vlek’, zowel in de eeuwen voor 1567 als in de eeuwen daarna. Waarom was Den Haag een dorp en geen stad?
Schepenzegel van Den Haag (Uit: J. de Riemer, Beschrijving van 's-Gravenhage). Schepenen waren de eerste 'Haagse' bestuurders van Den Haag.
Vroeger was een stad niet alleen maar een grote plaats, maar was het een plaats met bepaalde rechten. De bewoners van een stad hadden meer rechten dan mensen die op het platteland woonden. Meestal deed men dit om in zo’n plaats de handel bevorderen, of werd een stad gesticht met een strategisch doel. De meeste steden waren immers ommuurd. De eerste steden in ons land werden gesticht door de Romeinen.
De middeleeuwers namen het idee van stadsrechten over van de Romeinen. De Romeinen hadden in Nederland enkele steden gesticht, municipia. De burgers van deze steden bezaten een beperkt stadsrecht omdat ze geen echte Romeinen waren, maar golden als bondgenoten. Er waren ook steden waarvan de burgers het volledig stadsrecht bezaten. Forum Hadriani (nu in de gemeente Voorburg) was een van de Romeinse steden in Nederland en het fungeerde vooral als regionale hoofdstad.
Na het vertrek van de Romeinen was Nederland eeuwenlang dun bevolkt en was er geen enkele reden om een stad te stichten.
Keizer Hadrianus verleende Forum Hadriani stadsrechten.
In de Middeleeuwen werden er opnieuw steden opgericht, maar die waren in veel opzichten anders dan de Romeinse steden. In het Romeinse rijk waren twee soorten steden en alle steden hadden in principe hetzelfde recht. In de Middeleeuwen was er geen staatkundige eenheid en waren niet alle steden gelijk. Elke stad kreeg een eigen stadsrecht. Het was een soort maatwerk dat toegesneden was op de behoeftes van de stad.
De middeleeuwse staatsinrichting en wetgeving was bedoeld voor een plattelandssamenleving waarin weinig veranderde. De edelman ging op jacht en hielp de graaf in de oorlog en de boeren werkten op het land. Er gebeurde niet veel en voor het hele graafschap gold het zogenaamde ‘landrecht’, het recht van ‘het land’.
Het waren dus handelssteden die hun heer om ‘stadsrecht’ vroegen, om een eigen recht dat gold boven het ‘landrecht’, het gewone recht. In Holland verleende de graaf meestal het stadsrecht en hij kon dit mondeling doen, maar meestal deed hij dat in een stadsrechtoorkonde. Dat was een vel perkament waarop de rechten van de stad werden vermeld.
Vaak werd in die stadsrechtoorkonde een compleet pakket van rechten aan een stad verleend dat meestal werd overgenomen van een bepaalde stad. Maar niet altijd schonk de graaf meteen alle rechten aan een plaats. Soms schonk hij alleen het recht om een markt te houden. Een plaats kreeg dan een van de stadsrechten, maar het bleef toch een dorp. Om ‘stad’ te kunnen zijn moest een plaats duidelijk een bepaalde mate van zelfbestuur hebben met eigen wetgeving en een grote mate van eigen rechtspraak.
Een aantal plaatsen kreeg herhaaldelijk losse stadsrechten, bijvoorbeeld het marktrecht. Een aantal plaatsen kreeg ‘het’ stadsrecht meerdere keren verleend. Het eerder gegeven stadsrecht was dan blijkbaar ingetrokken. Soms is het duidelijk dat een stadsrecht door de graaf is ingetrokken, maar vaak is daar niets over bekend. In sommige gevallen is het nooit helemaal duidelijk geweest of een plaats ‘stad’ is geworden. Tot in de 20ste eeuw ontdekten historici dat een plaats ten onrechte zevenhonderd jaar stadsrecht had gevierd.
Historici kijken er genuanceerder naar het begrip stad. Volgens hen moet een stad niet alleen een bepaalde mate van zelfbestuur hebben, maar het moet ook een echte stad zijn. Dat wil zeggen dat het een grote plaats moet zijn met een centrumfunctie. In de middeleeuwen voldeden slechts weinig steden aan al deze kenmerken2. Bij de discussie of Den Haag een dorp of een stad is, gaat het alleen om het staatkundige criterium.
In Nederland bestaan tegenwoordig geen steden meer met een aparte juridische status. Het onderscheid dat tussen platteland en stad bestond, is in de grondwet van 1848 verdwenen. Sinds de gemeentewet van 1851 heeft Nederland alleen maar gemeenten. De grondwet kent alleen nog een hoofdstad. Dat is Amsterdam3.
De middeleeuwers namen het idee van stadsrechten over van de Romeinen. De Romeinen hadden in Nederland enkele steden gesticht, municipia. Dat waren steden met een beperkt stadsrecht. Forum Hadriani (nu in de gemeente Voorburg) was daar een van. Na het vertrek van de Romeinen was Nederland eeuwenlang te dun bevolkt om steden te laten ontstaan.
De middeleeuwse staatsinrichting en wetgeving was bedoeld voor een plattelandssamenleving waar weinig veranderde. Toen er door bevolkingsgroei ineens grote plaatsten ontstonden kregen die behoefte aan wetten die beter paste bij de stad. Daar vonden sneller veranderingen plaats en daar moest handel worden bevorderd en misdaad worden bestreden. Die plaatsen kregen daarom eigen politieke en economische rechten waarmee ze uit de voeten konden. De heer die deze voorrechten of privileges gaf vroeg in ruil iets terug, gewoonlijk geld in de vorm van een bede. Een bede was een geldgift die bedoeld was als een extra soort belasting. Een heer kon in deze tijd niet zomaar meer belasting gaan vragen.
Anders dan tegenwoordig het geval zou zijn was er niet een wet die regelde wat de status van stad was en wanneer en onder welke voorwaarden een plaats een stad was. Anders dan in de Romeinse tijd was er niet ook geen stadsrecht dat voor veel steden gelijk was, maar kreeg elke plaats zijn eigen rechten. Een stadsrecht was een soort maatwerk dat aan vorst en stad financiële voordelen moest bieden. Vaak werd het stadsrecht niet in één keer verleend, maar begon het bijvoorbeeld met het recht om een markt te houden en kon daarna worden uitgebreid met nieuwe stadsrechten. De ene stad kreeg meer rechten en regels dan de andere. Haarlem kreeg een uitgebreid stadsrecht, maar Geertruidenberg kreeg slechts enkele regels. Een stadsrechtoorkonde was dus geen complete wet, maar bevatte alleen bepalingen die afweken van het gewone recht. In alle gevallen stond de graaf wat van zijn macht af en kreeg een stad meer zelfbestuur en eigen rechtspraak4. Tot de stadsrechten hoorden het mogen houden van een markt, een tol of het hebben van tolvrijdom, een stadsmuur en het heffen van accijns. Een stadsmuur was gebruikelijk bij steden, maar was niet noodzakelijk om stad te zijn5. De staatkundige criteria voor het stad-zijn zijn niet helemaal duidelijk, maar in de middeleeuwse context waren ze duidelijk genoeg. Als de graaf het wist en de inwoners van de stad, dan was dat genoeg. Een officieel register (boek) van steden waarin tegenwoordig zou worden genoteerd wanneer een plaats tot stad verheven werd, was toen niet nodig.
Hoewel gewoonlijk wel duidelijk was welke plaats officieel erkende stadsrechten had kwam er pas echte duidelijkheid toen de graaf steden ging uitnodigen om in de grafelijke raad mee te praten over een beperkt aantal staatszaken. Vanaf dat moment was duidelijk welke plaatsen de graaf als ‘stad’ erkende. Nadat de graaf was vervangen door een nieuwe regering, de Staten van Holland werd door dit bestuursorgaan welke plaats de status ‘stad’ kreeg.
Het verlenen van (stads)rechten ging meestal op verzoek van de plaats zelf. Als de graaf hier voordeel in zag, dan stond hij zo’n recht toe. Dat deed hij dus niet altijd. In enkele gevallen nam de graaf het initiatief, bijvoorbeeld als een plaats op een strategisch punt lag en hij wilde dat die plaats groeide tot een sterke stad. Dit soort steden bleken vaak niet zo levensvatbaar en bleven eigenlijk kleine dorpen.
De in 1603 voorgestelde vestingwerken.
Een stadsmuur was niet noodzakelijk om stad te kunnen zijn. Den Haag heeft ze nooit gehad, maar in 1603 wilde stadhouder Maurits Den Haag beter kunnen beschermen tegen een aanval van Spaanse legers. De ontworpen muren zijn op een kaart van het hedendaagse Den Haag geprojecteerd. In rood de op de kaart aangegeven (hoofd)wegen. In blauw de haven van Den Haag, het Spui, toen nog niet gedempt.
Na de middeleeuwen komt Holland in opstand tegen graaf Filips I (beter bekend als de Spaanse koning Filips II) en er is geen graaf meer die stadsrechten verleent. Het landsbestuur komt in handen van de grafelijke raad, de Staten van Holland, waarin de edelen en steden vroeger de raad van advies dienden. Nu regeerde de Staten van Holland zelfstandig, zonder graaf aan het hoofd van het landsbestuur. De leden van deze regering waren nog steeds de edelen en de steden. De edelen werden vertegenwoordigd door één edele, de steden hadden allemaal een stem. Het was dus nog steeds belangrijk om de status van stad te hebben, want dan kon je meedoen in de regering. Er was alleen geen graaf meer om nieuwe plaatsen het stadsrecht te verlenen. De macht kwam in handen van alleen de rijkste steden.
Pas in 1795 veranderde deze situatie toen de regering van Holland door de Franse legers werd verdreven. De Fransen voerden een nieuw landsbestuur in zoals dat van ons. De burgers kozen een parlement en de steden hadden niets meer te vertellen. In 1798 waren er staatsrechtelijk zelfs geen steden meer, slechts gemeenten6. Koning Willem I voerde de steden in 1813 weer in, maar deze kregen geen invloed op het landsbestuur. In 1848 verdwijnen met de invoering van een nieuwe grondwet e steden definitief uit het staatsrecht. Nederland wordt verdeeld in gemeenten.
Den Haag heeft van zijn heer nooit een stadsrechtoorkonde gekregen, maar Den Haag had wel alle kenmerken van een stad zoals de eigen rechtbank en wetgeving, het bezit van de hogere rechtspraak (hoge jurisdictie), het burgerschap, de stedelijke bestuursvorm, de schutterij, gilden, markten, nijverheid en het bezat heerlijkheden. Maar er waren wel verschillen met andere steden.
Den Haag had een eigen rechtbank en mocht zelf keuren (verordeningen) vaststellen. Deze in 1325 verkregen bevoegdheid7 werd in 1451 en 1452 uitgebreid. Ook dorpen konden keuren vaststellen, maar Den Haag had wetgeving op een wat hoger, stedelijk niveau. Het werd opgetekend in keurboeken. De leden van een middeleeuwse rechtbank waren de schepenen die onder voorzitterschap van een schout of baljuw een vonnis velden. De Haagse rechtbank stond eerst nog onder leiding van het hof, namelijk onder voorzitterschap van de hofmeester van het grafelijk hof. Maar al in 1354 had Den Haag een eigen baljuw en sinds 30 september 1505 besliste het Haagse dorpsbestuur wie de baljuw werd. Op dit gebied kun je Den Haag dus geen dorp meer noemen8.
De zeggenschap op het gebied van rechtspraak en wetgeving was nog wel beperkt en in 1574 raakte Den Haag het benoemingsrecht al weer kwijt aan de regering (van het gewest Holland). De regeringsfunctionarissen en de edelen hoefden zich niet altijd aan de Haagse rechtbank te onderwerpen. Zij hoefden zich alleen aan Haagse verordeningen te houden als die waren goedgekeurd door de graaf of de nieuwe landsregering9. Voor edelen gold bovendien al dat zij alleen konden worden berecht worden door een rechtbank van edelen.
Regeringsfunctionarissen hoefden ook niet mee te betalen aan de plaatselijke belastingen, terwijl ze wel profiteerde van het onderhoud van bijvoorbeeld de straten. Hier rezen zoveel problemen over dat de staat en Den Haag uiteindelijk een gemeenschappelijke instelling oprichtten, de zgn. Sociëteit. Dit kreeg ook andere taken. Ook andere steden hadden te maken met beperkingen van hun rechtsgebied. Kerken, kloosters en kapittels hadden in steden ook allerlei voorrechten10.
Het oude stadhuis.
In middeleeuws Holland had je de lagere rechtbanken van schout en schepenen en rechtbanken met de zogenaamde hoge jurisdictie. Alleen de staat en de steden hadden dit soort ‘hogere’ rechtbanken. De rechtbanken stonden onder voorzitterschap van de baljuw, een rechter met een hogere status dan schout. De leden van de rechtbank waren edelen, in die tijd welgeboren mannen genoemd. Later zal de leden niet meer echte edelen zijn.
De bevoegdheden van de hoge en lage rechtbank waren niet altijd even duidelijk afgebakend, maar de hoge rechtbank mocht bijvoorbeeld zware lijfstraffen opleggen. Het was voor steden natuurlijk belangrijk om adequaat op te treden tegen misdadigers. Niet voor niets lagen de stedelijke galgenvelden naast de wegen om reizigers met verkeerde bedoelingen te waarschuwen zich netjes te gedragen. Den Haag had in 1583 vier galgen staan. Bij de Laakmolen aan de Trekvliet lag er een bij de ingang vanuit Rijswijk, andere galgen stonden bij de Loosduinse brug bij de zuidelijke molen en de andere twee stonden bij de Scheveningse bosjes en in het Haagse Bos. Den Haag krijgt de hoge jurisdictie in 1505. Op dat moment gaan de Haagse lagere en hogere rechtbank samen één rechtbank van baljuw en schepenen. Officieel blijven de functies van baljuw en schout gescheiden, maar in 1571 is Adriaen van der Lindt de laatste schout die apart benoemd wordt. Hierna zijn baljuw en schout steeds dezelfde persoon11. In hoeverre Den Haag zelf de hoge jurisdictie uitvoerde heb ik nergens kunnen vinden. Vermoedelijk bleef het Hof van Holland de berechting van zware misdrijven doen. Het galgenveld bij de Rijswijkseweg was van de staat12.
De Vierschaar in het oude stadhuis.
Vroeger werd een rechthoekig terrein afgetekend in het zand. Dat noemde men 'de vierschaar spannen'. Binnen dat terrein hield de rechtbank van baljuw en welgeboren mannen zitting. De term 'vierschaar' werd later gebruikt voor de ruimte waar de rechtbank zitting hield.
Het bezit van het burgerschap was volgens De Monté Verloren het ‘principiële verschil’ tussen een stad en een plattelandsgemeente. Een burger van een stad had veel meer rechten dan een inwoner van het platteland. Op het platteland had je alleen bepaalde rechten als je toevallig een boerderij bezat waar dat recht bij hoorde13. Niet iedere inwoner van een stad was burger, maar iedereen die een tijd in een stad had gewoond en genoeg geld had om het entreegeld te betalen kon burger worden. Nakomelingen van een burger kregen automatisch het burgerrecht. In Den Haag werd vanaf 1370 het burgerrecht ingevoerd, toen Albrecht van Beieren voorschreef dat iemand die van de Haagse privileges wilde genieten hier vijf jaar belasting moet hebben betaald. De oudst bewaarde burgerboeken van Den Haag beginnen in 1623. Hierin staan de namen van mensen die de eed op het burgerschap hadden afgelegd.
Het Haagse stadsbestuur kreeg steeds meer de kenmerken van een echt stadsbestuur. Naarmate steden groter werden en moeilijker te besturen werden, kwamen er meer functionarissen bij. Ook Den Haag groeide en liep op tegen de beperkingen die een eenvoudig dorpsbestuur had. Den Haag kreeg daarom toestemming om typisch stedelijke functionarissen aan te stellen zoals twee tresoriers (sinds 1483), een secretaris of pensionaris (sinds 1524), burgemeesters (1559) en het college van de vroedschap. De secretaris, later (1670) pensionaris moest het stadsbestuur op juridisch gebied bijstaan. De pensionaris was bij uitstek een stedelijk functionaris. In 1559 mochten er twee burgemeesters komen14. In 1591 kwam er een derde bij. De vroedschap was eveneens een typisch stedelijke instelling. Het was een vorm van burgervertegenwoordiging. Er waren dan wel geen verkiezingen, maar een vaste groep burgers had wel invloed op het bestuur.
De Haagse Magistraat in 1647.
Volgens De Riemer had Den Haag al vlak na 1400 een vroedschap, maar werd er pas in 1443 voor het eerst met zoveel woorden over een vroedschap ("gemeen Vroetscip") gesproken. De vroedschap kreeg later meer leden en meer bevoegdheden. In 1452 en 1513 wordt de instelling van een vroedschap herbevestigd door Filips van Bourgondië en Maximiliaan van Oostenrijk15. De leden van de vroedschap kiezen hun eigen opvolgers en kiezen alleen mensen uit een selecte groep families. In 1672 grepen de burgers de macht (en vermoordden ze Johan de Witt) en lijkt de vroedschap voor het eerst enigszins democratisch te zijn. De bevoegdheden van de vroedschap worden hierna snel ingeperkt. Dan is de Haagse vroedschap niet meer te vergelijken met een echte stads-vroedschap. Het bestuur ligt dan in handen van de burgemeesters en de schepenen. Afgezien van dit incident heeft Den Haag nooit een echte stadsvroedschap gehad. Het invloed van het Haagse lokale bestuur werd sterk beknot door de aanwezigheid van staatsinstellingen als het Hof van Holland en de Rekenkamer.
De schutterij was ook al een typisch stedelijke instelling van Den Haag. De schutterij kun je zien als bij uitstek het symbool van stedelijke onafhankelijkheid en weerbaarheid. Het grafelijk hof had zijn eigen adellijke schutterij genoemd naar Sint Joris. Den Haag kreeg op een nog onbekend moment een eigen stedelijke schutterij, genoemd naar beschermheilige Sint Sebastiaan. Deze schutterij oefende eerst op een terrein bij de Grote Kerk, maar kreeg later schietbanen aan het Tournooiveld. De belangrijkste taak van de Sint Sebastiaansschutterij was de verdediging van de stad en de handhaving van rust en orde. In de Tachtigjarige Oorlog werd deze taak overgenomen door een burgerwacht.
Het hoofdkwartier van de Haagse schutterij, de Sint Sebastiaansdoelen op de Korte Vijverberg in Den Haag.
Ook op economisch terrein kreeg Den Haag stadsrechten. Zo had Den Haag al voor het jaar 1334 een eigen jaarmarkt gekregen16 en ook kreeg Den Haag gilden. De Haagse gilden konden niet de politieke invloed krijgen die ze elders konden opeisen. De nabijheid van de landsregering zal daar een rol bij hebben gespeeld. De gilden hielden zich hier alleen bezig met de regulering van hun vakgebied en met de sociale zorg. Den Haag had al een Sint Cisprijngilde in de 15e eeuw17. Ook de bloeiende Haagse lakennijverheid gaf Den Haag in de 15de eeuw een stedelijk karakter. In 1531 werd door de regering bepaald dat nijverheid alleen werd toegestaan in steden. In deze Order op de Buitennering van 11 oktober 1531, werden Den Haag en Alkmaar tot de steden gerekend. Hoewel Delft er veel aan deed om Den Haag tegen te werken had Den Haag ook na de middeleeuwen met bierbrouwerijen, molens en geschutgieterij relatief belangrijke industrie binnen de stadsgrachten.
Verdeling in stadsgebied en hofgebied.
Den Haag was verdeeld in een hofgebied en een stadsgebied. De precieze grens verschoof naarmate Den Haag groeide, maar de oorspronkelijke grens was de Beek. In de praktijk waren dat de beide beken rond het grafelijk kasteel. In lichtrood de situatie van nu (2006).
Net als andere steden bezat Den Haag een eigen ambachtsheerlijkheid. Een ambachtsheerlijkheid was een soort plattelandsdistrict dat door een ambachtsheer werd bestuurd. Het bestond meestal uit een of meer dorpen18. De dorpen Monster, Rijswijk en Voorburg waren bijvoorbeeld ambachtsheerlijkheden. Oorspronkelijk was de graaf eigenaar van het hele graafschap. Hij bezat er vrijwel alles en mocht er heel veel. Een ambachtsheerlijkheid ontstond als de graaf zijn lokale bestuursrechten verkocht aan een van zijn edelen. Het ging dan om zaken als lokale rechtspraak in eenvoudige zaken, beperkte lokale wetgeving en belastinginning. Zo’n ambachtsheer of ambachtsvrouw deed het bestuur gewoonlijk niet zelf, maar liet het meestal over aan een schout.
In de tijd dat steden de macht in handen kregen in het landsbestuur probeerden ze ook invloed te krijgen op het omringende platteland. Dat deden ze door omliggende ambachtsheerlijkheden te kopen. Amsterdam bezat toen bijvoorbeeld meerdere ambachtsheerlijkheden en Delft was bijvoorbeeld ambachtsheer van Voorburg. Den Haag was (op een onbekend moment) ambachtsheer geworden van Nieuwveen (bij Nootdorp) en het kocht in 1688 van Nicolaas van der Duyn de ambachtsheerlijkheid Rijswijk. Omdat er echt een ambachtsheer moest zijn trad een van de Haagse burgemeesters voor de vorm op als ambachtsheer van Rijswijk 19.
Andere stedelijke kenmerken waren minder opvallend. Den Haag had bijvoorbeeld ziekenhuizen en instellingen van maatschappelijke zorg. Voorbeelden hiervan zijn het Leprooshuis en de zogenaamde Tafels van de Heilige Geest20. Verder maakte Den Haag het mee dat er een nieuwe graaf werd gehuldigd. Dat gebeurde ook alleen maar in steden.
Leprooshuis aan het Zieken.
(Uit J. de Riemer, Beschrijving van 's-Gravenhage).
Den Haag had dus heel wat stadsrechten gekregen, maar deze werden niet verleend in de vorm van een stadsrechtoorkonde. Dat dit niet gebeurde had ongetwijfeld te maken met de aanwezigheid van het grafelijk hof. Hoewel ook in andere steden terrein lag waar de stad niet de baas was, zoals kerkelijke terreinen, was Den Haag nog minder baas in eigen stad. Dat kwam door de aanwezigheid van het grafelijk hof. Een deel van Den Haag was hofgebied en daar had alleen de graaf of zijn plaatsvervanger (de stadhouder) het voor het zeggen.
De grens tussen hofgrond en dorp werd gevormd door de Haagse Beek en de Bosbeek en liep dus langs het Noordeinde, de Hoogstraat, Achterom en Lange Poten. Het hofgebied omvatte dus Binnenhof, Buitenhof, Vijverberg, Kneuterdijk en het Voorhout en de bewoners daarvan konden alleen worden berecht door de eigen rechtbank van het hof. Edelen en hoffunctionarissen hadden ook een uitzonderingspositie als zij buiten het hofgebied woonden.
Den Haag heeft steeds geprobeerd om de status van stad te krijgen. Soms leek dat te lukken. In de 15de eeuw mocht Den Haag enkele malen met de steden mee vergaderen in de grafelijke raad21. In 1470 noemt Karel de Stoute Den Haag zelfs een stad, maar dat leek per ongeluk te zijn. De akte waarin dit gebeurde is in tweevoud aanwezig en in de ene akte heet Den Haag een ‘ville’, maar in de andere een ‘place’22. In 1531 kwam Den Haag een kleine stap verder toen Karel V een verbod uitvaardigde tegen nijverheid op het platteland. Nijverheidsbedrijven als brouwerijen en molens mochten alleen in steden bestaan. Alkmaar en Den Haag werden hierbij tot de steden gerekend. Maar deze kleine successen hadden geen blijvende gevolgen.
Tijdens de opstand tegen de Spaanse koning Filips II schijnt Den Haag kansen voorbij te hebben laten gaan om als stad te worden erkend. Den Haag kreeg in het begin van de Opstand (tegen Filips II) een kans om als ‘stad’ vertegenwoordigers naar de nieuwe landsregering te sturen. De situatie was zo nijpend dat ook een dorp als Den Haag toen als ‘stad’ geaccepteerd kon worden. Maar op dat moment had Den Haag geen geld om iemand te sturen of aan uitgaven mee te betalen. Na de bezettingen door Spanjaarden en Geuzen verkeerde Den Haag in een desolate toestand. De huizen waren verlaten en er groeide gras in de straten.
Toen een tijd later de opstand geslaagd leek, wilden de steden Den Haag niet meer uitnodigen. De achttien steden vormden nu als Staten van Holland de nieuwe landsregering en ze hadden geen behoefte om hun macht te delen met een negentiende stad, zeker niet een die zo groot was als Den Haag. Daarna bleef Den Haag met steun van de stadhouders proberen om als stad te worden erkend en zo lid te mogen worden van de landsregering, maar tijdens het stadhouderloze tijdperk werd het Haagse verzoek definitief afgewezen23. Den Haag bleef een dorp en werd dus nooit lid van de Staten van Holland, de landsregering.
Het ‘dorpsbestuur’ bleef Den Haag ondertussen steevast ‘stad’ noemen: “de regering van de stad ’s-Gravenhage”. Er was geen wet die het verbood, maar daarmee was Den Haag nog niet een erkende stad.
Tot aan de opstand had Den Haag te maken met een graaf die zijn hofgebied in Den Haag liet besturen door zijn grafelijke raad en rechtbank, later Hof van Holland genoemd. Na de Opstand bleef deze situatie op een vreemde manier voortbestaan. De graaf werd afgezet, maar het Hof van Holland bleef als rechtbank bestaan. Het Hof ging ook door met het bestuur van het hofgebied. Den Haag had dus twee lokale besturen. Het Hof van Holland en het Haagse dorpsbestuur. Het Hof van Holland dwarsboomde alle plannen van het Haagse dorpsbestuur om verordeningen te maken die voor alle Hagenaars golden.
De twee besturen bleven met elkaar overhoop liggen. Af en toe werd een conflict voorgelegd aan de landsregering, de Staten van Holland24, maar die namen nooit een beslissing die ook op de lange termijn goed werkte. Keuren (= verordeningen) van het Haagse dorpsbestuur golden alleen voor edelen en staatsfunctionarissen als ze waren goedgekeurd door het Hof van Holland25. Het was overigens nog ingewikkelder dan dit omdat er nog twee overheden in Den Haag optraden. De Grafelijkheidsrekenkamer had volledige zeggenschap over de hofgrond. Dat was het Binnenhof, het Buitenhof en de directe omgeving. De belangentegenstelling tussen de verschillende autoriteiten op Haags grondgebied was zo groot dat ze gedwongen waren om samen te werken in een gemeenschappelijke instelling die de Sociëteit werd genoemd. Daarin werkte men samen op het gebied van kerkelijke zaken, brandweer, straatverlichting en op dat van het beheer over de Nieuwe Kerk26. In de Societeit zaten vertegenwoordigers van het Haagse dorpsbestuur, de Rekenkamer, de Hoge Raad en het Hof van Holland. Den Haag had veel kenmerken van een stad, maar wijkt toch af van andere steden. In welke mate Den Haag afweek is zonder tijdrovend onderzoek niet na te gaan.
Den Haag werd dus officieel geen stad, maar het was in de praktijk moeilijk om zo'n rijke en grote plaats een dorp te noemen. Het bestuur van Den Haag werd daarom nooit het 'dorpsbestuur' genoemd, maar de 'Magistraat'. Die Magistraat nam zelf nooit het woord 'dorp' in de mond, maar sprak in officiële stukken over "de regeringhe van die stede van 's-Gravenhaghe" of iets dergelijks: het bestuur van de stad 's-Gravenhage. In haar ogen was Den Haag dus een stad. Den Haag was dus een dorp met pretenties.
In 1795 werd Holland door de Fransen bezet en werd er flink aan de staatsinrichting van Nederland gesleuteld. Het graafschap Holland was niet langer meer een zelfstandige staat waar de steden de regering vormden. Er kwam een parlement en de status van stad was niet belangrijk meer. Vanaf 1806 maakte alleen koning Lodewijk Napoleon de dienst uit. Toen deze bij zijn 'plegtige intrede' in Den Haag de stadssleutels overhandigd wilde ging dat niet zomaar. Den Haag had nooit een stadspoort met sleutels gehad, dus die moesten in allerijl worden gemaakt door zilversmid François Simons27. Als cadeau kreeg Den Haag nu de rang en naam van derde stad van Nederland:
Louis Napoleon, door de Gratie Gods en de Constitutie des Koningrijks, Koning van Holland. Overwegende, dat den Haag, door deszelfs bevolking, legging en aangelegenheid, eene der belangrijkste steden van het Rijk is, en gedurende eene onheugelijk tijd aan het Gouvernement ter Residentie verstrekt heeft hebben wij gedecreteerd en decreteren het geen volgt:
Art. 1. Den Haag, de Plaats van onze Koninglijke Residentie zal den rang en naam voeren van derde stad van het Koningrijk, alzoo onmiddellijk volgende op de steden Amsterdam en Rotterdam. Art. 2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de executie van het tegenwoordig Decreet.
Gegeven in ons Koninklijk Paleis in den Haag, den 9e December van het jaar 1806, en van onze Regering het Eerste.
(getekend) LOUIS.
De verheffing tot 'stad' door Lodewijk Napoleon betekende dat Den Haag ‘stad’ genoemd kon worden, maar had verder geen enkele waarde. Er was geen sprake van de verlening van stadsrecht om de eenvoudige reden dat er geen rechten werden verleend. Het was een aardigheidje, meer niet. In 1810 werd Nederland ingelijfd bij het Franse keizerrijk. Bij het bezoek van keizer Napoleon aan Den Haag op 24 en 25 oktober 1811 kwamen de twee in 1806 gemaakte stadssleutels weer van pas. Bij de uitwisseling van beleefdheden besloot Napoleon bij Keizerlijk decreet van 26 okt. 1811 Den Haag te verheffen tot 'bonne ville de l'Empire'. Ook hier was geen sprake van stadsrechtverlening. Er was wel een verplichting aan verbonden: de maires van Den Haag werden geacht om bij de kroning van Napoleon's opvolger aanwezig te zijn, op eigen kosten28.
Nadat de Fransen in 1813 verslagen zijn komen de stadsleutels weer van pas want ze worden aan de toekomstige koning Willem I aangeboden. Den Haag wordt stad, maar een stad heeft geen invloed op het landsbestuur29. Sinds de nieuwe grondwet van 1848 en gemeentewet van 1851 zijn er geen steden meer en is Den Haag een gemeente.
Waarom Den Haag geen stadsrecht kreeg en later niet als stad werd toegelaten tot de landsregering, de Staten van Holland, is niet precies duidelijk. Historici noemen enkele redenen, maar geven helaas geen bron hiervoor. Maar het ligt voor de hand dat de graven er huiverig voor waren om naast kun kasteel een zelfstandige stad te laten ontstaan. Steden waren partij in de landspolitiek en konden ook in militair opzicht lastig zijn. Later waren het de hogere ambtenaren van de graaf die niet te maken wilden hebben met een zelfstandig Haags stadsbestuur. Het is duidelijk dat ze bang waren om mee te moeten betalen aan Haagse stadsbelastingen en te moeten gehoorzamen aan de Haagse verordeningen. Toen de graaf was verdreven en het landsbestuur in handen kwam van enkele grote steden wilden die hun macht niet delen met een andere grote stad. En tenslotte kan het zijn dat het ‘het platteland’ niet wilde dat Den Haag stad werd. Den Haag betaalde een belangrijk deel van de belastingen die het platteland van Holland als geheel moest opbrengen.
Uit het voorgaande summiere onderzoek wordt duidelijk dat Den Haag al vanaf de middeleeuwen een ontwikkeling doormaakte van dorp naar stad. Het kreeg de geografische en economische kenmerken van een stad, zoals het aantal inwoners, het feit dat het een residentie en hoofdstad was en er was grootschalige nijverheid. Ook in staatsrechtelijke zin werd Den Haag steeds meer stad. Er kwamen stedelijke bestuursorganen en een zekere autonomie op juridisch gebied. Andersom was er weinig meer dat Den Haag op een dorp deed lijken. Daarnaast waren er op een aantal punten verschillen met andere steden, maar die waren niet groot. Je zou dus kunnen zeggen dat Den Haag in feite een stad was, maar als zodanig niet is erkend door de staat (de graaf en later de Staten van Holland). Den Haag bleef formeel een dorp maar was in praktisch alle opzichten een stad, omdat dit voordelen bood voor de landsbestuurders. Na 1795 was dit probleem voorbij toen de status van stad dit voorrecht niet meer gaf. De stadsverheffingen van 1806 en 1811 hadden daarom geen enkele waarde. Vanaf 1848 bestaat het begrip stad in staatsrechtelijke zin niet meer en blijft alleen de geografische betekenis van stad nog over. In dat opzicht is Den Haag zonder meer een stad.
(bijgewerkt op 7 februari 2010)
Zie ook: http://www.gemeentearchief.denhaag.nl
O. van den Arend, Zeven lokale baljuwschappen in Zuid-Holland, Hilversum 1993.
Reinout Rutte & Hildo van Engen, Stadswording in de Nederlanden. Op zoek naar overzicht, Hilversum 2005.
Hildo van Engen, Geen schraal terrein. Stadsrechten en het onderzoek naar stadswording.
Robert Fruin, H.T. Colenbrander, Geschiedenis der staatsinstellingen in Nederland tot den val der Republiek, 's-Gravenhage 1980.
G. 't Hart, Inventaris van het Oud-Archief der gemeente 's-Gravenhage, 's-Gravenhage, 1957.
H.E. van Gelder, 's-Gravenhage in zeven eeuwen, Amsterdam 1937.
H.M. Mensonides, Waarom Den Haag een stad is, 's-Gravenhage. Maandblad der Gemeente 's-Gravenhage, november 1968 pp 1 ev.
I.H. Gosses, R.R. Post, Handboek tot de staatkundige geschiedenis der Nederlanden , 's-Gravenhage 1974.
J.C. Smit (red), Den Haag. Geschiedenis van de stad, Zwolle.
J.E. Spruit, J.Ph. de Monté Verloren, Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de Noordelijke Nederlanden tot de Bataafse Omwenteling, Deventer 1982.
1. Op 19 oktober 2005 werden Leo Lucassen en Wim Willems beide benoemd tot hoogleraar in de sociale geschiedenis met veel aandacht voor de sociale geschiedenis van Den Haag (bron website Universiteit Leiden).
2. Winkler Prins - Encarta 2002. Ook vroeger twistten historici al over het begrip 'stad; sommige historici meenden dat een stad een stadsrechtoorkonde moest hebben, andere historici vonden dat niet nodig: zie Van Houtte, AGN II 375.
3. Artikel 32: 'Nadat de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag heeft aangevangen, wordt hij zodra mogelijk beëindigd en ingehuldigd in de hoofdstad Amsterdam in een openbare verenigde vergadering van de Staten-Generaal'.
4. Gosses en Post, 123, De Monte Verloren 146, Van Engen 67-71, Fruin Staatsinstellingen 72.
5. De Monte Verloren 143, Van Engen 67
6. Staatsregeling van 1798 (artikel 25 daarvan).
7. vervallen.
8. Er was toen nog geen scheiding der machten. Bestuur, wetgeving en rechtspraak waren in één hand.
9. 't Hart, Inventaris Oud-Archief, inv. nr. 753 fol. 42.
10. In dit geval vertegenwoordigd door het Hof van Holland.
10a. Gosses en Post, 126.
11. Van den Arend, 131, De Monte Verloren 144, De Riemer II, 14, Van Gelder 24.
12. 't Hart, Inventaris Oud-Archief, p. 11-13; de plaats van de galgen wordt vermeld in Jhr. Calkoen, Haagse Bos, p. 119, Den Haag 1910.
13. Dat gold niet voor alle boerderijen, maar enkele speciaal aangewezen boerderijen. Monte Verloren 148, 't Hart, Inventaris Oud-Archief, inv.nr. 695.
14. 't Hart, Inventaris Oud-Archief, inv. nr. 740.
15. De Riemer II, p. 86, 't Hart, Inventaris Oud-Archief, inv. nr. 704 resp. inv. nr.721, Van Gelder 26. De reden van de herbevestiging is onbekend, mogelijk is de vroedschap een tijd opgeheven geweest.
16. N.J. Pabon in Jaarboek Die Haghe 1924, p. 243.
17. N.J. Pabon in Jaarboek Die Haghe 1936 p. 151.
18. Hier kwam het in grote lijnen op neer. De werkelijkheid was wat ingewikkelder.
19. Nieuwveen viel in ieder geval in de 16e eeuw onder de baljuw van Den Haag (Jaarboek Die Haghe, 1924, p. 193 ev. .
20. Van Houtte, AGN II p. 415.
21. bijvoorbeeld in 1431 en 1477, zie: Bronnen voor de geschiedenis der dagvaarten van de Staten en steden van Holland voor 1544, 's Rijks Geschiedkundige publicatieen, Groote serie, 201, 202, 204.
22. Karel de Stoute noemt Den Haag op 22 Augustus 1470 de 'ville de la Haye': 't Hart, Inventaris Oud-Archief, inv. nr. 707; Maria de Rijke heeft het in 1481 over 'onser stede van den Hage'.
23. H.M. Mensonides, 10.
24. Het gaat hier om het Hof van Holland en de Rekenkamer. Het eerste besluit was de zgn. Provisionele Order van 1614, aangevuld in 1765, 't Hart, Inventaris Oud-Archief, inv. nr. 797-798, zie ook de inleiding, de paragraaf 'Overzicht der bestuursorganisatie'.
25. Van Gelder 28, Jaarboek Die Haghe 1902, pp. ..
26. A. W. Kroon. Beschrijving van ‘s-Gravenhage. p. 302, ‘t Hart, Inventaris Oud-Archief, p. 13.
27. Mensonides 14, zie notulen buitengewone vergadering van de Haagse raad 22 juni 1806, deze sleutels zijn tijdens de tweede wereldoorlog verdwenen. Op 27 november ontvangt de raad der gemeente een brief van 25 november waarin de minister van binnenlandse zaken meedeelt dat het de koning behaagt dat Den Haag in het vervolg de rang en naam van de derde stad van het Koninkrijk zal hebben. Het besluit werd op 9 december 1806 officieel uitgevaardigd ('t Hart, Inventaris Oud-Archief, inv. nr. 320).
28. ‘a notre couronnement’ aanwezig te zijn (art. 1). (Bulletin des lois, nr. 399, volgnr. 7394.
Zie de inleiding op de inventaris van het Stadsarchief van Den Haag: http://www.gemeentearchief.denhaag.nl (http://www.gemeentearchief.denhaag.nl(volg url en klik op Inventaris en dan Inleiding)
29. Bij Souverein Besluit van 26 aug. 1814 wordt 's-Gravenhage ingedeeld bij de steden van Zuid-Holland met vier vertegenwoordigers in Provinciale Staten.(Bijvoegsel Staatsblad 1814, 1e deel, p. 578). Bij K.B. van 5 nov. 1815, nr. 57 wordt het 'Regeeringsreglement voor de steden van Zuidholland' vastgesteld: Bijvoegsel Staatsblad, dl. II, 3e stuk, p. 1246-1267.
Deze pagina is cookie-vrij.
© Voor niet-commercieel gebruik mogen teksten worden overgenomen met bronvermelding of een link naar deze pagina.
Dit geldt ook voor afbeeldingen zonder bronvermelding. Voor gebruik van de andere afbeeldingen moet u zich wenden tot de eronder vermelde eigenaar.
Suggesties voor verbeteringen zijn altijd welkom. Reacties.