Het Binnenhof was ooit het binnenhof van het kasteel van de graven van Holland. Over de vroegste bouwgeschiedenis dit kasteel is maar weinig bekend. Slechts van latere tijd zijn documenten bewaard gebleven die inzicht geven in de bouwgeschiedenis. Deze informatie is door G.G. Calkoen en C.H. Peters verwerkt in artikelen. De uitgebreide restauratie die van 1898 tot in 1904 plaatsvond vergrootte de kennis over de eerste bouwperiode maar liet ook veel vragen open. De datering van het oudste bouwwerk op het Binnenhof door kunsthistoricus F.A.J. Vermeulen gaf een houvast voor de datering van het oudste gebouw op het Binnenhof. Een nieuw houvast werd in 1950 geleverd door P.J. van Breemen. Hij meende dat Floris IV in 1229 het Binnenhof had gekocht, of eigenlijk de voorganger daarvan1.
Wat er op het Binnenhof lag of wie er woonde voordat het grafelijk kasteel werd gebouwd is niet bekend. Het Binnenhof ligt op een duin en dat was vroeger een van de weinige geschikte plekken om in Holland te wonen. Het grootste deel van Holland lag laag en was zo drassig dat het onbewoonbaar was. Hoewel dit (nog) niet bewezen is geloven veel historici dat er voor de stichting van het Binnenhof al een zogenaamde hof heeft gestaan. In 1229 kocht graaf Floris IV een hof op een onbekende plek en P.J. van Breemen was in 1950 de eerste die bedacht dat het hier om een voorloper van het Binnenhof kon gaan. Floris kreeg deze hof overgedragen door Dirk van Wassenaar, de zoon van de overleden eigenaresse, een vrouwe Meilend(is). Bij de koop inbegrepen waren de boeren die het land van de hof bewerkten, de horigen. Een hof was een groot landgoed met een aantal boerderijen. Omdat er weinig geld in omloop was konden boeren geen land pachten, maar moesten ze op het land van de grondeigenaar werken, of producten leveren. Het systeem ontaarde in een vorm van slavernij, want de boeren mochten de hof niet meer verlaten. De verplichting was erfelijk, dus hun kinderen trof hetzelfde lot. Dit zgn hofstelsel lijkt in Holland minder in gebruik te zijn dan elders, maar een aantal kloosters, de graven en enkele heren hadden hoven in Holland. Het hofstelsel raakte in de 13de eeuw uit de tijd doordat er meer geld in omloop kwam en pacht in geld meer opleverde.
Op het Binnenhof lag dus vermoedelijk een Middeleeuwse hof, wat onafhankelijk van de mogelijke koop van 1229 onder andere al blijkt uit de aanwezigheid van akkers in de buurt. Dat bestond onder andere uit een hoofdgebouw waar de heer woonde of een opzichter die hofmeijer of hofmeester werd genoemd. In Holland lagen de boerderijen gewoonlijk verspreid over meerdere dorpen, maar bij deze hof is daar niets over bekend. Een aantal boerderijen zullen gelegen hebben waar nu het centrum van Den Haag ligt. Ook als de theorie van Van Breemen niet zou kloppen dan is het nog waarschijnlijk dat de graven hier vroeger een hof hadden. De graaf is later namelijk grond in erfhuur (een soort erfpacht) uit gaan geven. De administratie daarvan in zogenaamde hofboeken bevat aanwijzingen dat het hier gaat om een vroeger hof. Uit dezelfde tijd stamt het oudste gebouw dat men op het Binnenhof heeft kunnen traceren2.
Volgens een oude legende zouden de graven hier voor de stichting van het Binnenhof een 'jachthuis' hebben gehad, maar voor deze legende is nooit een bewijs gevonden. Er is echter nooit een bewijs gevonden dat het jachthuis bestaan heeft. De oude bouwresten van het Binnenhofcomplex geven betrouwbaarder aanwijzingen. De bouwwijze en de gebruikte materialen kunnen een aanwijzing geven over de periode waarin iets is gebouwd. In 1929 schatte kunsthistoricus F.A.J. Vermeulen het bouwjaar van de oudste kelder van de Ridderzaal op uiterlijk 1230. Zijn mening is nog niet duidelijk tegengesproken dus waarschijnlijk stond er op het Binnenhof al vóór het jaar 1230 een gebouw3.
Deze datering komt zo goed overeen met de koopakte van 1229 dat het zeer waarschijnlijk is dat Floris IV toen het Binnenhof kocht waar toen al een gebouw stond dat vermoedelijk het hoofdgebouw van de hof was4.
Floris IV was dus de eerste graaf op het Binnenhof. Of hij het bestaande gebouw heeft uitgebreid is niet bekend. Gezien de grootste bouwplannen van zijn zoon en kleinzoon kun je vermoeden dat Floris IV zelf al plannen had om het zijn hof op het Binnenhof uit te breiden, maar het is onwaarschijnlijk dat er tijdens zijn leven nog veel gebouwd werd. In 1234 werd hij gedood tijdens een toernooi in Corbie.
Om samen te vatten: graaf Floris IV kocht in 1229 een hof op de plaats van het latere Binnenhof, of hij had daar al een hof. Vóór 1230 al stond er een gebouw op het Binnenhof dat hoort de oudste kelder van de Ridderzaal (gebouw A op afbeelding 1).
Afbeelding 1: Schets van het Binnenhof rond ca. 1240-1250. De grafelijke vertrekken op het Binnenhof kunnen er zo uitgezien hebben.
A is het oudste gebouw van het Binnenhof. Doordat de grond is opgehoogd is dit gebouw nu de middelste kelder van de Ridderzaal. Gebouw B is de eerste uitbreiding van het grafelijk complex. Ook hier is de begane grond nu de kelder van het Rolgebouw. Daarboven was oorspronkelijk nog een verdieping. Daarboven zou een dak met open kap zijn geweest, d.w.z. er was geen zolder. Deze ruimte was vermoedelijk in twee ruimtes verdeeld. Sinds 1511 hield het Hof van Holland er zitting. Vanwege de vonnissen die op een rol werden opgeschreven heet deze ruimte de Rolzaal. C is de huidige Haagtoren. Hier lag de kapel van de graaf. Daarboven sliep hij. D is de ronde traptoren. E is de volgende uitbreiding. Hier kwamen de vertrekken van de gravin. Naar: Beschrijving van de grafelijke zalen...
Floris' zoon Willem was nog minderjarig, en werd opgevoed door voogden. Hij was geboren in Leiden maar verbleef ook wel eens in Den Haag, vermoedelijk in de woning die er in 1230 al heeft gestaan. In 1242 vaardigt hij bijvoorbeeld in Den Haag een oorkonde uit5. In 1248 werd Willem II tot koning van Duitsland gekroond. Zijn verkiezing tot koning is een heel verhaal. Na zijn kroning zou Willem volgens de kroniekschrijvers meteen naar Den Haag zijn gegaan om daar een paleis te laten bouwen: 'en liet daar goede bouwlieden komen om een koninklijk paleis te bouwen' (regale palacium). Wat voor soort paleis dat zou moeten zijn is de vraag. Echte paleizen zoals die aan het Noordeinde waren toen nog te veel luxe en te duur om te bouwen. Een groot kasteel was al heel wat. De grootste kastelen in het Duitse rijk hadden toen allemaal een Ridderzaal dat 'palas' werd genoemd. Een palas had op de begane grond een ruimte voor voorraden en op de eerste verdieping een grote feest- en ontvangstzaal. Het kan dus zijn dat iemand een vertaalfout naar en uit het Latijn heeft gemaakt en dat met 'paleis' een 'ridderzaal' is bedoeld.
Wat er tijdens Willem’s leven werd gebouwd weten we niet zeker. Sommige onderzoekers houden het er op dat hij alleen de hieronder beschreven grafelijke woonvertrekken heeft laten bouwen. Anderen denken dat hij toch ook een ridderzaal heeft laten bouwen om als koning zijn hoge Duitse gasten te kunnen ontvangen.
Binnenhof Rolgebouw en latere uitbreiding.
Willem II heeft vermoedelijk als eerste het Rolgebouw laten bouwen (B op afbeelding 1). Hierin kwamen zijn woonvertrekken. Volgens de commissie die de grote restauratie van het Binnenhof in de jaren 1898-1904 begeleidde bestond dit gebouw toen waarschijnlijk uit een kelder die bovengronds lag (de grond er omheen is later opgehoogd). Dit gebouw had een begane-grondverdieping en een open kap. De tweede verdieping zou er op het eind van de 13e eeuw aan zijn toegevoegd, dus circa 1290. De kelder, oorspronkelijk dus begane grond, zou oorspronkelijk een mooie zaal zijn geweest. De verdieping daarboven was volgens de restauratiecommissie oorspronkelijk in twee vertrekken verdeeld en hoorden tot de woonvertrekken van de graaf. Pas in 1511 werden beide vertrekken samengevoegd tot één zaal, de huidige Rolzaal. De tweede verdieping, die er rond 1290 boven is gebouwd was even groot als de begane grond6.
Deze grafelijke woning had aan weerskanten een grote toren. De vierkante Haagtoren (C op afbeelding 1) staat er nog steeds. Hier lag de kapel van de graaf en op de verdieping daarboven lag zijn slaapvertrek7.
Aan de andere kant van de woning stond een ronde traptoren (D op afbeelding 1). Ook die staat er nog en diende als trap.
Tegen deze grafelijke woning werd niet veel later een volgend gebouw geplaatst dat we nu kennen als het De Lairessegebouw (E op afbeelding 1). Op de begane grond lag het vertrek van de gravin. Dit vertrek is nu de De Lairessezaal. Boven de zaal bevindt zich een hoge ruime zolder, de huidige Hogerbeetskamer.
Als deze twee gebouwen inderdaad door Willem II zijn gebouwd dan lijkt dit nog niet op een wat de kroniekschrijvers een 'koninklijk paleis' noemen. Daarom denken veel historici dat Willem II ook een ridderzaal liet bouwen zoals alle grote kastelen in zijn tijd hadden. De restauratiecommissie van 1898-1904 vond onder de Ridderzaal muurresten van zo’n ridderzaal die kleiner was dan de huidige Ridderzaal8.
Afbeelding 2: Plattegrond van het Binnenhof ca. 1290 - Deze reconstructie geeft de plattegrond van het Binnenhof weer met de belangrijkste gebouwen die uit de tijd van graaf Floris V bekend zijn. Op het Buitenhof zijn de Gevangenpoort en de stallen en boerderij nog bekend. (Naar Peters, Grafelijk leven rond 1400, Jaarboek Die Haghe 1909).
Toen Willem II sneuvelde, was zijn zoon Floris V nog minderjarig. De bouw van het kasteel zal eerst een tijd hebben stilgelegen, maar zodra Floris meerderjarig was zal hij de bouw van het kasteel hebben voortgezet. Onder hem is het kasteel langzamerhand het grafelijk hoofdverblijf geworden.
De meeste historici menen dat de Ridderzaal is gebouwd in de tijd van Floris V. Een aantal historici denkt dat Willem II al met de bouw is begonnen. Kroniekschrijver Johannes de Beke, die niet door iedereen even betrouwbaar wordt geacht, wijst Floris V aan als bouwheer: 'hij timmerde ook de kapel en de Hoge Zaal in Die Haghe, waar hij met jonkers en jonkvrouwen in de bossen placht te jagen en de wapens op ridderlijke manier placht te hanteren´. Met Hoge Zaal wordt de Ridderzaal bedoeld9.
Bij de bouw van de Ridderzaal is een ouder gebouw (A op afbeelding 1) gesloopt. Als Willem II ook al een ridderzaal had laten bouwen, dan is deze ook gesloopt.
Afbeelding 4: Ridderzaal.
De Ridderzaal was voor zijn tijd een magnifiek gebouw dat hoog uit torende boven alles wat er verder in de omgeving stond. Vanuit de zal had je door zijvensters een vrij uitzicht over de omgeving. Zelfs eeuwen later noemde de Bourgondiër Georges Chastellain de Ridderzaal nog een van de meest geschikte zalen ter wereld om een groot feest te vieren. Floris wilde met dit grote gebouw vermoedelijk aangeven hoe belangrijk hij was of meende te zijn. Hij was een koningszoon en een aantal jaren zelfs konings-kandidaat. Hij hoopte met steun van de Engelse koning Edward koning van Schotland te worden, maar toen het zo ver was kreeg hij die steun niet. Ook weer volgens kroniekschrijver De Beke zou hij van zijn voornaamste tegenkandidaat zoveel geld hebben gekregen dat hij de bouw van de Ridderzaal kon betalen10.
De bouw van de zaal zou zijn geleid door Gerard van Leiden, een belangrijke adviseur van Floris V. Wie de architect was en wie de bouwers zijn is niet bekend. Kunsthistorici zien overeenkomsten met gebouwen in Vlaanderen en Engeland. Kunsthistoricus De Wit vermoedt daarom dat de bouwers van het kasteel uit Vlaanderen kwamen. Hij denkt bovendien dat het Cisterciënzer monniken waren omdat die ook veel voor de Duitse keizer hadden gebouwd. Er werd nog zo weinig in steen gebouwd dat er maar weinig ambachtslieden gespecialiseerd waren11.
Afbeelding 5: Schets van het Binnenhof rond ca. 1240-1290.
Een vervolg van afbeelding 1. F is de Ridderzaal. Die belemmert het uitzicht uit een van de vensters van de Haagtoren (C). Dat werd dan ook dichtgemetseld. Naar: Beschrijving van de grafelijke zalen...
De woonvertrekken van Floris V bevonden zich nog steeds in het Rolgebouw, maar het werd nu deels verscholen door de bouw van de Ridderzaal. Achter de woonvertrekken van graaf en gravin lagen binnen de muren van het kasteel nog tuinen.
Binnen de muren van het kasteel lagen ook andere gebouwen. Zoals bij alle grote kastelen lagen er stallen, schuren, werkplaatsen, een kasteelboerderij en andere gebouwen waar staljongens, smeden, bakkers, slagers, kleermakers, soldaten en nog meer mensen hebben gewerkt, gewoond en geslapen.
Ten zuiden van de Ridderzaal lag het Cokenplein (keukenplein) met de 'Cokenporte' (Keukenpoort) en de keukengebouwen. Ten zuiden van dat plein liep een weg tot aan de buitenste poort naar het Spui. Dat was de haven van Den Haag, dus was deze ingang waarschijnlijk ook een hoofdingang. Het plein was in ieder geval belangrijk genoeg om met steen, gruis en puin te worden onderhouden. De buitenste poort werd 'Spoyepoort' genoemd (Spuipoort). Vlak naast het gebouw van de Tweede Kamer aan de Hofsingel zijn de contouren van de poort weergegeven in het plaveisel. Op de plek van de Keukenpoort staat nu nog een poort.
Afbeelding 6: Voormalige Keukenplein.
Toen Floris V steeds regelmatiger in Den Haag verbleef zal ook de hofkapel zijn gebouwd, een klein kerkje van iets minder dan 21 bij 8 meter dat later iets verlengd werd in westelijke richting.
Hoewel er ook personeel buiten het kasteel woonde zal een deel van het personeel in het kasteel gehuisvest zijn. Aanzienlijke hovelingen zoals de heren Van Egmond, Van Borselen, Van IJsselstein, Van Wassenaar en Van Brederode bouwden grote kasteelachtige huizen in de buurt van het kasteel. Het lagere personeel zal veelal op het kasteel hebben gewoond. De hofmeester, die leiding gaf aan de hofhouding, had zijn woning en werkkamer op het Binnenhof, in een ruimte die rechts tegen de Ridderzaal was aangebouwd.
Het Binnenhof was in de Middeleeuwen geen mooi egaal bestraat voorplein. Het zat vol kuilen en was zo moeilijk begaanbaar dat er verharde paden op werden aangelegd. Aan de westkant lag de poort naar het Buitenhof. Om het Binnenhof lag een gracht, dus je moest hier eerst een ophaalbrug over.
Het Binnenhof was in de meest letterlijke zin het binnenhof van het kasteel. Aan alle kanten lag er nog een stuk kasteel omheen. Aan de westkant lag het Buitenhof en aan de zuidkant het Keukenplein. Aan de oostkant van het Binnenhof lagen enkele tuinen, die ook door een gracht waren omgeven. Die liepen van de huidige Korte Poten naar het huidige Toernooiveld. Ongeveer op de plaats van het Haags Historisch Museum stond een andere poort. Aan de kant van de Hofvijver is het niet zo duidelijk wat daar lag voordat de Hofvijver werd gegraven. Vermoedelijk was dat ook een soort Buitenhof met een buitengracht die langs de huidige Lange Vijverberg liep en de gracht langs de Plaats tot aan het Haags Historisch Museum verbond. Maar het kan ook zijn dat daar al een kleinere vijver lag. De grote hofvijver zoals wij die nu kennen zou er nog niet kunnen liggen omdat die dan in bronnen genoemd had moeten zijn. Of de hofvijver voorafgegaan is door een duinmeertje is zeer twijfelachtig. Het kasteel werd gebouwd op een hoge duinrug en een duinmeertje ligt meestal lager tussen enkele duinen.
Het Buitenhof werd vroeger Nederhof genoemd en soms ook wel Voorhof. Van de poort tussen Binnenhof en Buitenhof liep een weg naar de Gevangenpoort, die samen met de Spuipoort een hoofdingang van het kasteel was. De eerste Gevangenpoort was waarschijnlijk nog van hout. Bij de Gevangenpoort lag een ophaalbrug of een vaste brug, want ook om het Buitenhof liep een gracht.
Op het Buitenhof lagen allerhande dienstgebouwen, zoals stallen, schuren, werkloodsen van de timmerman en de metselaar, de hoefsmederijen en de grote paardenstallen.
Binnenhof met Ridderzaal.
Over de muren en grachten van het kasteel uit de tijd van Floris V is niet veel bekend. C.H. Peters, lid van de restauratiecommissie van het Binnenhof, schrijft dat zowel het Binnenhof als het Buitenhof in deze tijd aan alle kanten was omgeven door grachten. Hij vermeldt geen bewijzen, maar het lijkt niet onlogisch dat in ieder geval het Binnenhof bij de ingebruikneming voldoende beveiligd was tegen verrassingsaanvallen. Volgens een andere onderzoeker, G.G. Calkoen, kreeg het Buitenhof eerst een houten omheining en pas later een muur. Het gebied dat daarvoor lag zou door sloten e.d. al moeilijk benaderbaar zijn. De zuidkant van het kasteelcomplex lag immers nog net in het drassige veen. Het meeste water voor deze sloten en grachten kwam waarschijnlijk van de 'beeck, die door dat voors. Bosch loop' Dat voorzeide bos is het Haagse Bos en de beek die daar nog eeuwen later door heen liep kwam uit de duinen en liep via Oosterbeek door het bos naar het Binnenhof. Deze beek zorgde blijkbaar voor zoveel wateroverlast dat men In 1442 besloot om kades aan te leggen die moesten voorkomen dat het grondgebied van de graaf tussen het Haagse Bos en Voorburg onder water liep12 Vermoedelijk voerde deze beek ook in de tijd van Floris V al overvloedig water aan waarmee de grachten konden worden gevuld. In latere tijd is het Binnenhof opgehoogd, misschien door de wateroverlast van deze beek. De andere, bekende Haagse Beek, stroomde in ieder geval in 1280 ook al naar het Binnenhof, maar is in deze tijd misschien nog niet belangrijk. Het is ook nog niet bekend wanneer die gegraven is. In een oorkonde wordt vermeld dat er in 1280 een sloot op de Plaats lag, maar dat hoeft niet een stuk van de Beek te zijn geweest. Het kan evengoed een vertakking van de Bosbeek zijn geweest. Er is veel geschreven over het probleem dat de 'Haagse Beek' vanaf de Zeestraat enkele meters omhoog moet om het Binnenhof te bereiken. Dat betekent dat de Beek steeds dieper in het terrein werd gegraven. Als het water van de Zeestraat naar de Hofvijver moest stromen moest de Beek bij de Zeestraat hoger liggen dan bij de Hofvijver. Dat schijnt de Beek inderdaad te hebben gedaan, maar het hoogteverschil was niet groot. In de negentiende eeuw kon men zonder veel moeite de Beek de andere kant op laten stromen. De Beek stroomde vroeger in ieder geval niet snel genoeg naar de binnenstad en vaak was dit niet voldoende. In 1620 werd in de buurt van de Zeestraat een windmolen gebouwd, die het water van de Beek beter naar de binnenstad kon pompen13. Het water van het Binnenhof moest regelmatig worden ververst en werd dan afgevoerd via het Spui (van 'spuien'). Rond 1442 kreeg het Binnenhof zoveel water te verwerken, dat er langs het Spui kades werden aangelegd. De bron van al dat water was niet de Haagse Beek, maar de Bosbeek uit het Haagse Bos.
Afbeelding 5: De beken in Den Haag.
De drie bekende beken van Den Haag. Bovenaan de bekende, 'Haagse' Beek, die van de duinen bij Segbroek liep naar het Binnenhof. Volgens sommigen liep deze Beek vroeger langs de Elandstraat naar de Hoefkade en is de Beeklaan genoemd naar deze Haagse Beek. Maar in werkelijkheid ging het hier om twee verschillende beken. Langs de Beeklaan liep de zogenaamde Westerbeek, die zou hebben gelopen tot de omgeving van het Erasmusplein. De derde bekende beek is de Bosbeek. Die liep vanuit het Haagse Bos, langs de Herenstraat naar het Binnenhof. De Haagse Beek en de Bosbeek mondden ten zuiden van het Binnenhof uit in het Spui. Daardoor liep het water weg naar de Trekvliet.
Het hoogteverschil tussen de Mauritskade en het Binnenhof is goed te zien in de Parkstraat (prentbriefkaart Lud Fischer)
Vervolg: tijd van de graven van Henegouwen.
Bijgewerkt op 19-01-2006.
Verbeterd: de tekst bij de afbeelding over de beken. Volgens de oude tekst liep de Haagse Beek vroeger langs de Elanstraat naar de Beeklaan en daarna naar de Hoefkade. Dit staat zo vermeld in literatuur, maar is onjuist. Zie meer hierover op pagina Haagse Beek
Boer, C.H. de, 'Hoe oud is toch Den Haag. Over de ouderdom van het grafelijk kasteel op het Binnenhof', Jaarboek 1980. Geschiedkundige Vereniging Die Haghe, p 93-133.
Breemen, P.J. van, 'Over een mogelijke oorsprong van Die Haghe en Hagheambacht', Die Haghe jaarboek 1950.
Calkoen, G.G., 'De wording en ontwikkeling van het Hof in Die Haghe gedurende de middeleeuwen, Die Haghe. Bijdragen en Mededeelingen, 1901, pp 8-68.
Calkoen, G.G., 'Het Binnenhof van 1247 - 1747';, Die Haghe. Bijdragen en Mededeelingen, Den Haag 1902, p 35-182.
Kuile, E. H. ter, 'De bouwgeschiedenis van het grafelijk paleis op het Binnenhof', Holland, 1978, pp 313-328.
Kuyper, W, 'De Koninklijke Zaal', in: R.J. van Pelt en M.E. Tiethoff-Spliethoff (red), Het Binnenhof; van grafelijke residentie tot regeringscentrum, Dieren 1984, pp 313-328.
Mekking, A.J.J., 'De 'Grote Zaal' van Floris V te Den Haag' in: D.E.H. de Boer e.a. (red), Holland in Wording, Hilversum 1991. pp 65 ev.
Peters, C.H., 'Het kasteel Die Haghe', Haagsch Jaarboekje voor 1894, pp. 5-67.
Peters, C.H., 'Enkele bladzijden uit de geschiedenis der Groote Zaal of Hof-Zaal', Die Haghe: Bijdragen en Mededeelingen, 1905, pp 297ev.
Tasseron, L. Twaalf eeuwen Binnenhof, ‘s-Gravenhage 1956.
De Wit, C. de, Den Haag vroeger en nu, Bussum 1968.
1. Zie de volgende literatuur:
Breemen, P.J. van, 'Over een mogelijke oorsprong van Die Haghe en Hagheambacht', Die Haghe jaarboek 1950, 60-62.
Calkoen, G.G., 'Het Binnenhof van 1247 - 1747', Die Haghe. Bijdragen en Mededeelingen, Den Haag 1902, p 35-182.
Peters, C.H., 'Het kasteel 'Die Haghe', Haagsch Jaarboekje voor 1894, pp. 5-67.
Vermeulen, F.A.J., Handboek tot de geschiedenis der Nederlandsche bouwkunst, deel I, ‘s-Gravenhage 1928, 481-483.
2. Dit systeem staat bekend als hofstelsel. Horigen waren mensen die een soort levenslang dienstverband hadden met hun heer. Mensen die zich op de een of andere manier niet meer zelfstandig konden handhaven onderwierpen zich aan een heer. Deze heer bood bescherming en de horige was verplicht om land van de heer te bewerken of ander werk voor hem te verrichten. Dit klinkt erger dat het was, want in een tijd dat er weinig geld in omloop was, was levering in natura of arbeid de enige mogelijkheid van betaling. Zo’n contract moest je niet lichtzinnig aangaan, want het gold levenslang en was vaak erfelijk. Andersom was de heer ook gebonden aan het contract, dus het gaf ook veiligheid. De heer kon zijn horigen niet zomaar ontslaan en moest zijn horigen beschermen. Horige boeren waren vaak niet slecht af in vergelijking met hun nog vrije collega-boeren die hoge pachtprijzen moesten betalen. Als een heer zijn hof aan een andere heer verkocht dan verkocht hij automatisch ook de horigen erbij. Als graaf Floris de hofstede van de heren van Wassenaar kocht, dan werd hij ook heer van diens horigen. Dit systeem raakte in de 13de eeuw in Holland in onbruik. Er kwam meer geld in omloop en een heer kon hogere pachtprijzen vragen als hij het land in pacht uitgaf.
Zie voor de verkoop van de hof: P.J. van Breemen, Over een mogelijke oorsprong van Die Haghe en Hagheambacht', Die Haghe jaarboek 1950, 60-62.
3. De datering van de oudste kelder onder de Ridderzaal staat in: Vermeulen, F.A.J., Handboek tot de geschiedenis der Nederlandsche bouwkunst, deel I, ‘s-Gravenhage 1928, 483.
Een andere kunsthistoricus, C. de Wit, meent zelfs sporen van een ouder gebouw op het Binnenhof te hebben ontdekt. Onder de Ridderzaal ontdekte men een andere ruimte die nooit gebruikt was als kelder, maar volgestort was met zand. De muren van deze ruimte waren afgebrokkeld en daarom meent De Wit dat het hier gaat om een gebouw dat tijdens een oorlog verwoest is, en wel in de Loonse oorlog dus in ongeveer 1203. Dat betekent dat dit gebouw daar zo’n zeventig jaar als ruïne heeft gelegen zonder dat de resten opgeruimd zijn en er omheen allerlei fraaie nieuwbouw werd gepleegd.
Het lijkt mij eerder het hier gaat om een deel van het 'paleis' van Willem II dat nooit afkwam en door zijn zoon Floris V is gesloopt om plaats te maken voor de Ridderzaal. Dat sluit ongeveer aan op wat W. Kuyper voorstelt in: Kuyper, W, 'De Koninklijke Zaal', in: R.J. van Pelt en M.E. Tiethoff-Spliethoff (red), Het Binnenhof; van grafelijke residentie tot regeringscentrum, Dieren 1984, pp 313-328. De ophoging van het Binnenhof wordt behandeld in Calkoen, Het Binnenhof, 50. Over de ruïne zie De Wit, 7.
4. Historicus Jacob Kort gaat dieper in op deze verkoop van Dirk van Wassenaar aan Floris IV. De hof was oorspronkelijk van Dirk’s moeder geweest, een zekere Meilendis. Zie Jacob Kort, 'Meilendis en de hof van Den Haag', Jaarboek Die Haghe 2002, 13 ev.
5. Oorkonde van 6 september 1242. Het is weliswaar bekend dat graven regelmatig een oorkonde uitvaardigden in een plaats waar ze op dat moment volgens andere bronnen niet konden zijn, maar het feit dat Den Haag genoemd werd geeft aan dat hij er in deze tijd wel eens verbleef.
6. Zie: Beschrijving van de grafelijke zalen op het Binnenhof te 's-Gravenhage, in opdracht van den minister van Waterstaat bewerkt door de Commissie van Advies en uitgegeven door de Maatschappij ter Bevordering der Bouwkunst, 1907.
De naam Rolzaal is afkomstig van de rol van perkament, waarop de rechters van het Hof van Holland hun vonnissen schreven.
7. Rekening van 1375/76, vermeld in Die Haghe 1905, p. 41: In 1375-1376 is er sprake van 'den ganc te onderscyeten, die men uter zael gaet op mijns heren en op mijnre vrouwen camer'
8. Verslag van deze commissie: 'Vóór met den bouw der Groote Zaal werd begonnen, schijnt reeds een kleiner[e] zaal te hebben bestaan' (pagina 27). 'Uit de afmetingen der beide kelders onder deze zaal, in verband met het verschil in vormen en de later gevonden fundamenten van oude muren, corresponderende met den oudsten kelder, kan men afleiden, dat oudtijds een smallere en kleinere zaal ter plaatse heeft gestaan, waarbij nog het fraaie venster in de hoofdverdieping van den Haagtoren onbedekt is gebleven. Eerst omstreeks 1280 is deze zaalbouw met behoud van den daarbij behoorende kelder, vervangen door een grootere, zoowel wat breedt als lengte betreft' (pagina 128).
De oudere Ridderzaal is vermoedelijk kleiner zijn geweest vanwege het venster in de Haagtoren, dat door de bouw van de huidige Ridderzaal werd bedekt. Dat raam moet dus vroeger uitzicht hebben gegeven over het Binnenhof.
9. Tot in de 19de eeuw werd de Ridderzaal de Grote Zaal genoemd. Pas toen ging men het romantisch klinkende Ridderzaal gebruiken. De meeste historici blijven de oude naam Grote Zaal hanteren.
10. Johannes de Beke op blz. 164: 'ende dede maecken, vermits des gelts wille, dat hij hadde van den Rijcke van Scotlandt, die hoege Sael ende die Capelle in den Haege'.
11. E. H.ter Kuile ziet in de Ridderzaal overeenkomsten met het poortgebouw van het Gravensteen in Gent en het Steen van Antwerpen. Hij meent ook op grond van de overeenkomsten in de bouwwijze dat het woonkwartier op het Binnenhof en het oudste deel van de kloosterkerk in Loosduinen in dezelfde tijd tot stand zijn gekomen. Zie: Engelbert H. ter Kuile, 'De bouwgeschiedenis van het grafelijk paleis op het Binnenhof', in: Holland, 1978, 319-320.
A.J.J. Meeking denkt dat de Westminster Hall van de Engelse koningen het voorbeeld van de Ridderzaal is geweest, vanwege de intensieve betrekkingen tussen Floris en de Engelse koning, de koninklijke uitstraling van het Engelse voorbeeld en de overeenkomsten tussen beide gebouwen. Floris zou volgens hem met de Ridderzaal hebben willen laten zien dat hij niet de mindere van de Engelse koning Edward was. Voor het zich niet minder voelen waren wel redenen aan te wijzen, zoals het koningschap van zijn vader, de vermeende afstamming van Karel de Grote (via het Friese koningshuis), maar Edward was toch wel een maatje te groot. Zie: Mekking, pp 65ev.
12. Rekeningen rentmeester van Noord-Holland 1442-1443, fo 73, geciteerd bij N.J. Pabon, 'Die Haghe als ambacht, parochie en waterschap tot het einde der 16e eeuw', Die Haghe Jaarboek 1924, p 219.
13. Rekeningen rentmeester van Noord-Holland 1442-1443, fo 73, geciteerd bij N.J. Pabon, 'Die Haghe als ambacht, parochie en waterschap tot het einde der 16e eeuw', Die Haghe Jaarboek 1924, p 219.
© Voor niet-commercieel gebruik mogen teksten worden overgenomen, met bronvermelding of een link naar deze pagina.
Bij de afbeeldingen ligt dat anders: veel afbeeldingen zijn niet mijn eigendom en er kunnen nog rechten op rusten.
Suggesties voor verbeteringen zijn altijd welkom. Reacties.
Deze pagina is cookie-vrij.