De moord op de gebroeders De Witt is een van de schokkendste gebeurtenissen uit onze geschiedenis. Ging het om een complot van Oranjegezinde heethoofden of was het een uitbarsting van volkswoede? Deze pagina gaat over de inleiding, de rechtszaak tegen Cornelis de Witt.
Zie ook:
Over de moord
Over de Plaats
Over Johan de Witt
Over het Johan de Witt-huis
De moord op de gebroeders De Witt is een zwarte bladzijde uit onze vaderlandse geschiedenis. Er is veel over geschreven, maar wat er precies gebeurde is nog steeds niet duidelijk. Het is wel bekend wie de moordenaars waren, maar het is nog de vraag of zij handelden op eigen houtje of dat zij werden opgestookt door anderen.
Sommigen menen dat er sprake was van een complot. Wie waren dan de samenzweerders en was stadhouder Willem III er bij betrokken?
Dit korte verhaal bestaat uit 3 delen: 1. de inleiding, 2. de gang van zaken rond de moord, 3. de nasleep. De moord was geen op zichzelf staande gebeurtenis, maar had een lange voorgeschiedenis.
De moord werd voorafgegaan door heftige politieke woelingen. Ons land stond er in 1672 niet goed voor. Onze Republiek der Verenigde Nederlanden bestond uit zeven republiekjes die niet altijd eensgezind samenwerkten. Binnenslands was er strijd tussen de staatsgezinden en prinsgezinden. De eerste groep wilde dat de regenten regeerden. De prinsgezinden wilden dat de prins van Oranje regeerde, als stadhouder. De laatste prins van Oranje was Willem II geweest. Hij had in 1650 een staatsgreep gepleegd om de macht over te nemen van de regenten. Kort na zijn staatsgreep was hij overleden en hadden de regenten de macht weer teruggenomen. Zij wilden niet meer dat een prins van Oranje stadhouder werd.
De regenten waren eigenlijk slechts gewone burgers die het land regeerden. Ons land was een van de weinige republieken van Europa. In omringende landen regeerden koningen en de Oranjes wilden het liefst ook als een vorst regeren. De regenten moesten steeds uitleggen waarom zij vonden dat zij het land moesten regeren en waarom ze dat niet konden overlaten aan een vorst. Die vorst zou de prins van Oranje kunnen zijn en sommige prinsen uit dit geslacht vonden duidelijk dat zij vorst hoorden te zijn.
In allerlei geschriften verdedigden zij hun manier van regeren als de beste. Maar de regenten vertegenwoordigden niet alle burgers. De regenten vormden maar een kleine groep families die onderling de baantjes verdeelde. Burgers van buiten die groep konden geen bestuursfunctie krijgen. De meeste burgers bleven daarom buiten het bestuur. Deze burgers hoopten dat dit zou veranderen als de prins van Oranje stadhouder zou worden. Prins Maurits had een halve eeuw eerder de macht van de regenten gebroken en zijn opvolgers hadden zijn lijn van regeren voortgezet. Ontevreden burgers hoopten dat Willem III hetzelfde zou doen zodra hij eenmaal stadhouder was. Ook de adel, de kerk, het leger en de vloot hoopten onder stadhouder Willem III meer invloed te krijgen. Maar Willem III werd pas geboren na het overlijden van zijn vader. Het duurde lang voordat hij in staat zou zijn het land te regeren. In de tussentijd regeerden de regenten. Er heerste een stadhouderloze periode die, als het aan de regenten lag, nog lang zou duren.
Johan de Witt
Aan het begin van deze periode werd Johan de Witt raadpensionaris van Holland. Holland was het machtigste gewest van de Republiek en toen hij in 1653 deze functie kreeg was hij in de praktijk de machtigste man van het land. Hij gold ook meteen als leider van de staatsgezinde ‘partij’, de partij van de regenten. De prinsgezinde factie (groep) had geen vaste leider. Willem III was nog te jong, dus voerden voorlopig andere mensen voor hem het woord, vooral zijn moeder Mary en zijn grootmoeder Amalia van Solms.
In het binnenland kampte Johan de Witt met een steeds sterkere prinsgezinde partij. Ook regenten die niet in het bestuur zaten gingen Willem III steunen in zijn wens om stadhouder te worden. Maar Johan de Witt had ook problemen met Engeland en Frankrijk. In Frankrijk voerde koning Lodewijk XIV een grenzeloze annexatiepolitiek. De wensen van de Engelse koning Karel II, een oom van de jonge Willem III, deden hier nauwelijks voor onder.
Johan de Witt zag het gevaar van een gemeenschappelijke aanval van Frankrijk en Engeland al aankomen en was in 1670 begonnen met de versterking van het jarenlang verwaarloosde leger. Johan de Witt deed zijn best, vooral voor een sterkere vloot, maar veel mede-regenten zagen de noodzaak niet van een sterkere defensie. Johan de Witt kon niet op eigen houtje beslissen. Officieel was hij niet meer dan secretaris van de Staten van Holland. Onder hem werd dit een belangrijke politieke functie, maar ook hij moest eerst toestemming krijgen van de leidende regenten voordat hij een besluit kon laten nemen. Dat hij zo goed een meerderheid in de regering wist te krijgen voor zijn ideeën, is een van zijn grote verdiensten. Maar tegen 1670 nam het verzet in regentenkringen toe. De stad Amsterdam was eerst een bondgenoot van Johan de Witt, maar ging op den duur een eigen koers varen en werd uiteindelijk zelfs prinsgezind. Het was onder gewone omstandigheden al moeilijk om ons land goed te besturen, maar door de tegenstand uit eigen kring werd het Johan de Witt wel erg moeilijk gemaakt.
In 1671 was het niet meer mogelijk de eisen van de prinsgezinden te negeren. De prinsen van Oranje hadden steeds twee soorten functies gehad. Ze waren opperbevelhebber van leger en vloot en ze waren politiek leider (stadhouder). Johan de Witt stelde voor om Willem III als opperbevelhebber benoemd te krijgen. Hij moest zelfs nog veel moeite doen om de Staten van Holland hier toe over te halen, maar uiteindelijk werd Willems benoeming op 24 februari 1672 door de andere regenten goedgekeurd.
In 1672 begon de lang verwachte aanval op ons land. Eind maart 1672 verklaarde Engeland ons officieel de oorlog. In april 1672 kwam de Franse oorlogsverklaring binnen. De Franse reden voor de oorlogsverklaring was dat het door ons land in de steek gelaten was. Samen met Frankrijk had men plannen beraamd voor de verovering van de Zuidelijke Nederlanden (huidig België), maar later was onze regering van dat plan teruggekomen. Het Spaanse gevaar in de Zuidelijke Nederlanden werd steeds minder, maar bondgenoot Frankrijk steeds machtiger. Frankrijk was beter een verre vriend dan een grote buur.
In het voorjaar van 1672 hield onze vloot stand tegen de beide vijandelijke vloten, maar op het land maakte ons leger geen kans. Sneller dan verwacht drong het Franse leger ons land binnen. Om de vijand tegen te houden was de waterlinie bedacht, maar die liep tergend langzaam onder water. Nog net op tijd hield deze de Fransen tegen. Het grootste deel van de Republiek was bezet. Maar Holland was voorlopig veilig.
De Waterlinie gaf slechts tijdelijk bescherming, want de vijand was oppermachtig. Het heette dat de regering radeloos, het volk redeloos en het land was reddeloos was. Zoals gewoonlijk greep de oppositie haar kans. De prinsgezinden konden de regering, de regenten, de schuld van alle problemen geven. Alles werd aangegrepen om de regenten in een kwaad daglicht te stellen. Een poging om met de Franse koning Lodewijk XIV te onderhandelen werd uitgelegd als verraad. Johan de Witt werd steeds meer het doelwit van venijnige pamfletten. Hij werd met zijn hooghartige broer Cornelis gezien als de grootste boosdoeners. De grote groep burgers die door de regenten steeds buiten het bestuur was gehouden, riep om het afzetten van regenten. Voortdurend opgezweept liepen de emoties hoog op. Burgers riepen zelfs om wraak.
Het bleef niet alleen bij geroep om wraak. Er kwamen ook aanslagen. Toen Johan de Witt in 1672 op 21 juni ’s avonds laat van het Binnenhof naar huis liep, werd hij op de Plaats aangevallen. Toevallig of niet, op dezelfde dag drongen in Dordrecht vier gewapende mannen het huis van zijn broer Cornelis binnen. Was het een complot of was het toeval? Wie de aanvallers van Cornelis waren, bleef onbekend. Ze kwamen niet uit Dordrecht, dus ging het waarschijnlijk om een goed voorbereide actie. Een van de aanvallers van Johan in Den Haag werd herkend en later gearresteerd. Het bleek Jacob de Graeff te zijn. Hij was de zoon van een rechter van het Hof van Holland. Hij zei dat hij de aanval pas dezelfde avond met drie mededaders te hebben bedacht.
Er is nooit bewijs voor een samenhang gevonden, maar het is verdacht dat de twee aanvallen op dezelfde dag plaatsvonden. Jacob de Graeff liet merken dat hij spijt had van de aanval op Johan de Witt. Hij kreeg geen clementie, maar werd in een snel proces ter dood veroordeeld. Volgens sommigen zat Johan de Witt achter dit snelle vonnis, volgens anderen had De Witt daarentegen clementie gevraagd. De terechtstelling van De Graeff was olie op het vuur van de prinsgezinden. Vlak hierna verscheen een boekje over de laatste dagen van Jacob de Graeff. De schrijvers vonden De Graeff een martelaar van de prinsgezinde zaak. De auteurs zijn niet bekend, maar vermoedelijk waren de Haagse predikanten Simonides, Ayma en Vollenhove de auteurs1. Johan lag ondertussen thuis om te herstellen van de steekwonden.
Cornelis de Witt
In 1667 had de landsregering (de Staten van Holland) besloten dat het stadhouderschap voor ‘eeuwig’ was afgeschaft, het zogenaamde ‘Eeuwig Edict’. Nu, op 29 juni 1672, gingen prinsgezinden in Dordrecht de straat op om de het stadsbestuur van Dordrecht te dwingen om vóór afschaffing van het Eeuwig Edict te stemmen. Dordrecht was immers een van de steden die lid waren van de Staten van Holland. Alle leden van het Dordtse stadsbestuur moesten op papier verklaren dat ze voor afschaffing van het edict waren. Alleen Cornelis de Witt weigerde hiervoor te tekenen. Hij lag ziek thuis en gaf pas onder bedreiging toe. Ook in andere Hollandse steden werden stadsbestuurders onder druk gezet. Na enige tijd was een meerderheid van de Staten van Holland voorstander van het stadhouderschap van Willem III. De Staten van Holland vroegen prins Willem III om stadhouder te worden en de prins werd op 9 juli om 11 uur ’s ochtends door de Staten beëdigd.
Met dit eerste succes van de prinsgezinden keerde de rust niet terug. Er verschenen nieuwe pamfletten waarin regenten werden belasterd. Verschillende groepen waren ontevreden. Onderzoeker Ruud Beeldsnijder onderzocht tientallen pamfletten waarin burgers protesteerden tegen de macht van de regenten. Naast boze burgers waren er boze dominees. Zij vonden dat regenten de ware godsdienst (de protestantse) niet genoeg verdedigden en dat zij oogluikend toelieten dat andere godsdiensten werden uitgeoefend. In de pamfletten werd geroepen om wraak2.
Vooral Johan de Witt moest het ontgelden. Willem III hielp als stadhouder eerst de rust te herstellen, maar na half juli wijzigde hij zijn beleid. Hij deed het tegenovergestelde en hij hielp juist de volkswoede te vergroten door twee brieven openbaar te maken die ongunstig waren voor de regenten. De ene brief had hij ontvangen van zijn oom, de Engelse koning Karel II. Die gaf daarin de schuld van de oorlog aan de regenten. Karel schreef dat Engeland en Frankrijk de oorlog niet waren begonnen als Willem III stadhouder was geweest. Overigens zal Willem zijn oom Karel niet hebben geloofd, want in andere brieven liet Karel II zich tamelijk oorlogszuchtig uit. Hij dreigde zijn ‘deare Nephew’ met “a long warr” als Willem niet toe zou geven aan zijn eisen.
Waarom Willems de volkswoede tegen de regenten opstookte is niet bekend. Historici vermoeden dat hij onder invloed kwam van fanatieke raadgevers als zijn verre familieleden Nassau Zuilestein en Nassau Odijk. Die waren bang dat Willem, nu hij stadhouder was, nieuwe raadgevers zou vinden onder de regenten. Zij zouden dan hun vertrouwenspositie kwijt zijn. Anderen denken dat Willem zelf bang was dat de regenten hun macht terug konden krijgen. Hij gebruikte de boze burgerij om de regenten definitief uit te schakelen.
Johan de Witt begreep dat hij met zoveel tegenstand moeilijk kon aanblijven als raadpensionaris en hij vroeg ontslag. Op 4 augustus werd zijn verzoek door de Staten van Holland behandeld. Hij was net negentien jaar raadpensionaris geweest en de meerderheid liet hem niet graag vertrekken. Uiteindelijk besloot men hem ‘eervol’ ontslag te verlenen. De publieke toekomst van zijn broer Cornelis zag er ook niet goed meer uit. Deze De Witt was nu nog wel in functie als Ruwaard van Putten, de hoogste aanklager van de regionale rechtbank.
De gebroeders De Witt waren nu in politieke zin uitgeschakeld, maar de emoties over de achterstelling waren bij de lagere burgerij dermate hoog opgelopen, dat zij wraak wilde. Op 7 juli kondigde die zich bij Cornelis de Witt al aan. Cornelis was ziek thuis toen een onbekende man zich bij zijn huis meldde. Hij wilde Cornelis spreken over een rechtszaak. Toen hij te horen kreeg dat De Witt bezoek had, vertrok hij weer3. De volgende ochtend, 8 juli, meldde hij zich weer. De eerste keer werd hij niet binnengelaten, maar een uur later vond hij Cornelis in zijn slaapkamer op bed. Hij was nu blijkbaar binnengelaten.
Iemand anders in huis had de bezoeker ondertussen herkend als Willem Tichelaer. Tichelaer was barbier-chirurgijn, dus hij knipte haren en baarden en verrichtte chirurgische operaties onder toezicht van een universitair geschoold arts. Tichelaer stond slecht bekend en was al eens met de rechter in aanraking gekomen. Cornelis’ vrouw Maria vroeg huisknecht Hendrik Smit daarom om het gesprek tussen Cornelis en Tichelaer af te luisteren.
Van het gesprek gaven Cornelis en Willem Tichelaer later verschillende lezingen. Tichelaer verklaarde dat hij Cornelis om strafvermindering had gevraagd voor een veroordeling van twee jaar geleden. Cornelis zou toen volgens hem hebben gezegd dat hij kon helpen als Tichelaer Willem III zou vermoorden. Cornelis zou hem veel geld en een functie als baljuw hebben geboden. Tichelaer was daar naar eigen zeggen niet op ingegaan en was vertrokken.
Cornelis vertelde wat anders. De barbier was het gesprek volgens hem omzichtig begonnen. Tichelaer had zich zorgen gemaakt over de onafhankelijkheid van ons land, want hij had gehoord dat Willem III met een Engelse prinses zou trouwen. Dat zou de onafhankelijkheid van ons land in gevaar brengen. Tichelaer wilde daar wat aan doen, maar hij zou alleen verder praten als Cornelis dit geheim zou houden. Cornelis zei te verklarendat hij helemaal niet tegen zo’n huwelijk was en dat hij niets wilde horen over slechte daden die Tichelaer blijkbaar van plan was. Volgens Cornelis zou Tichelaer nog even hebben gedraald en daarna zonder verklaring zijn vertrokken. De huisknecht bevestigde in grote lijnen de lezing van Cornelis. Verder waren er van dit gesprek geen getuigen.
Hierna liet Cornelis de secretaris van het stadsbestuur bij zich thuis komen, Arend Muys van Holy. Holy kreeg van Cornelis te horen wat er gebeurd was en volgens De Witt zou zijn afgesproken dat de burgemeester Tichelaer in de gaten zou laten houden. Volgens een andere verklaring was deze afspraak niet gemaakt. Inderdaad kon Tichelaer verdwijnen. Hij dook enkele dagen later op in het legerkamp van Willem III. Daar stapte hij op een gegeven moment naar de opperstalmeester van Willem III en vertelde deze dat Cornelis de Witt hem had gevraagd om Willem III te vermoorden. De opperstalmeester, Jan de Bye, heer van Albrantswaart, ging met Tichelaer naar Willem III en deze legde de beschuldiging onmiddellijk voor aan het Hof van Holland. Dat was een hoge rechtbank in Den Haag. Waarom Tichelaer pas na enkele dagen Cornelis de Witt aangeeft is een vraag die nog niet beantwoord is.
De Rolzaal was de rechtszaal van het Hof van Holland.
De zaak werd dus voorgelegd aan het Hof van Holland, de voornaamste rechtbank van het land. Dit Hof hield zitting in de Rolzaal, op de eerste verdieping van het gebouw dat achter de Ridderzaal ligt. Het woord ‘rol’ slaat op de rollen papier waar de rechtbankverslagen op werden genoteerd. De kamers boven de Rolzaal werden later bekend als de gevangenissen van Johan van Oldenbarnevelt en Hugo de Groot.
Het is niet bekend waarom de rechtbank pas na enkele dagen in actie kwam. Tichelaer zou op 13 of 16 juli zijn verhaal aan de opperstalmeester hebben gedaan en pas op 23 juli deed Willem Tichelaer zijn verhaal voor de rechtbank. Moest er niet sneller worden gehandeld bij een moordaanslag op het staatshoofd? Of namen de prins en zijn omgeving het verhaal van Tichelaer meteen al met een korreltje zout en kwamen ze pas in actie toen ze beseften dat ze nu een voorwendsel hadden om Cornelis de Witt aan te klagen?
Op 23 juli deed Tichelaer zijn verhaal voor de rechtbank. Hij verklaarde dat Cornelis de Witt hem zijn boete zou kwijtschelden als hij Willem III zou vermoorden. Daarnaast had De Witt hem voor de moord 30.000 gulden geboden en het ambt van baljuw van Beijerland. De rechtbank vond Tichelaer overtuigend genoeg om advocaat-fiscaal (aanklager) Johan Ruisch Cornelis de Witt te laten arresteren. Ruisch ging daarbij omzichtig te werk. Hij koos een rustig moment om Cornelis de Witt in Dordrecht te arresteren. Eenmaal in Den Haag werd Cornelis opgesloten in de Kasteleinie. Dat was een complex van gebouwen op het Binnenhof, dat recht tegenover het Rolgebouw lag. Het huidige ministerstorentje maakte er toen deel van uit. In de Kasteleinie logeerden hoge gasten, soms ook tegen hun zin.
Cornelis werd meteen verhoord. Het schijnt dat hij pas nu hoorde waarvoor hij was gearresteerd. Hij verklaarde dat Tichelaer zelf had gezinspeeld om ‘iets’ te doen tegen de prins van Oranje. Cornelis vertelde dat hij hem meteen de mond had gesnoerd en geen details wilde horen. Hij had Muys van Holy laten komen en erop aangedrongen dat Tichelaer zou worden gearresteerd. Gezamenlijk besloten zij echter dit niet te doen. Tichelaer zou alleen maar in de gaten worden gehouden. Dat Tichelaer niet meteen werd gearresteerd was een zwak punt in Cornelis’ verdediging.
Hier links in het midden stond vroeger de Kasteleinie op het Binnenhof.
Cornelis’ broer Johan was na de aanslag op zijn leven thuis gebleven om te herstellen van de steekwonden, maar hij was net op tijd hersteld om zijn broer te gaan helpen. Samen met vrienden ging hij op zoek naar getuigen en bewijsmateriaal, maar een volledig vrijpleitende getuigenis vonden zij niet. Hendrik Smit, de knecht van Cornelis, had niet elk detail van het gesprek gehoord. Smit deed zijn verhaal voor het Hof op 25 juli. De dag daarna vroeg Johan schriftelijke verklaringen van Muys van Holy en de burgemeester van Dordrecht. Ook vroeg hij schriftelijk om informatie over Tichelaer.
De verhoren van de rechtbank gingen twee weken door. Cornelis werd verhoord op 25, 26 en 27 juli. Op de laatste dag was ook Tichelaer aanwezig. Toen het Hof doorvroeg over de zwakke punten in Cornelis’ verhaal bleek dat hij niet helemaal de waarheid vertelde. Cornelis aarzelde te herhalen dat hij Tichelaer nooit eerder had gezien. Het was immers bekend dat hij Tichelaer al eens had veroordeeld.
Op 28 juli verklaarde Muys van Holy dat Cornelis in hun gesprek niet meteen over Tichelaer was begonnen. Hij had eerst een andere kwestie aangesneden en was pas daarna begonnen over het vreemde bezoek van Tichelaer. In andere opzichten bevestigde hij het verhaal van Cornelis de Witt. De rechters vroegen hem ook over Cornelis’ houding tegen de prins. Hij had zich heftig tegen intrekking van het Eeuwig Edict uitgelaten. De rechters vroegen zich blijkbaar af of hij zo boos was dat hij de prins liever dood wilde?
De schout van Piershil, Gerloff Vervoren, versterkte de zaak van Cornelis de Witt. Tichelaer had deze schout gevraagd om een verklaring van goed gedrag, maar Vervoren stuurde een niet zo positief rapport over Tichelaer. Tichelaer ging om met een vrouw van slechte zeden, was vermoedelijk souteneur en zij prostituee. Hij was met haar een tijd in het legerkamp van prins Willem geweest en daaruit met zoveel geld naar Piershil teruggekeerd dat hij niet meer hoefde te werken. Zijn winkel was dicht en hij hing maar wat rond. Hoe kwam hij aan dat geld?
Vrienden van De Witt hadden vertrouwen in een goede afloop. Cornelis trof geen blaam en Tichelaer was duidelijk onbetrouwbaar. Volgens hen was het ongeloofwaardig dat Cornelis de Witt iemand als Tichelaer zou kiezen voor een moordaanslag op de prins. Ook de stad Dordrecht kwam in actie. Men protesteerde (op 29 juli) tegen de rechtsgeldigheid van de arrestatie. Volgens de privileges van Dordrecht mocht een burger uit Dordrecht niet buiten de stad worden vervoerd om berecht te worden. Ook klaagde het stadsbestuur dat de rechtbank een misdadiger als Tichelaer niet arresteerde.
Het Rolgebouw achter de Ridderzaal, rechts.
De klacht van Dordrecht resulteerde alleen in de arrestatie van Tichelaer, die daarna werd opgesloten in de Gevangenpoort, de strafgevangenis. Maar op 6 augustus werd Cornelis de Witt ook naar deze gevangenis overgebracht. De overbrenging van een luxe gevangenis naar de ‘gewone’ gevangenis was een slecht teken. De verhoren gingen verder en de druk werd opgevoerd. Hendrik Smit, de knecht, herhaalde zijn eerdere getuigenis. Hij voegde daar aan toe dat Cornelis hardop had gesproken. Tichelaer had dat niet gedaan; hij had zich naar Cornelis toegebogen en zachtjes gesproken. Volgens hem had Tichelaer dus wat te verbergen.
Cornelis werd weer doorgezaagd over het niet laten arresteren van Tichelaer. Waarom was dat niet gebeurd? Volgens Cornelis bezat hij die bevoegdheid binnen Dordrecht niet en had hij daarom Muys van Holy laten komen.
Ook bij Tichelaer werd doorgevraagd. Waarom had hij zo lang gewacht met het aangeven van De Witt? Tichelaer verklaarde dat hij eerst een paar zieken moest behandelen. Hij had ook een paar dagen geaarzeld omdat hij bang was geweest voor Cornelis de Witt. Op 13 augustus bekende hij ineens dat hij al drie nachten in het legerkamp was voordat hij de opperstalmeester aansprak. De verklaringen van zowel De Witt als van Tichelaer vertoonden duidelijk tegenstrijdigheden.
De rechtszaak leek niet snel in een berechting uit te monden en ondertussen liepen de gemoederen buiten de rechtszaal op. Er waren toen helaas geen kranten die regelmatig berichtten over wat er gebeurde. Er is dus weinig informatie over wat er toen in Den Haag gebeurde. Een van de weinig bronnen is het summiere dagboek van een zekere Adriaen Copmoyer. Copmoyer was advocaat bij het Hof van Holland en de Hoge Raad en hij woonde op het Buitenhof, in het hart van Den Haag. Vanuit zijn huis kon hij al veel van de hierna beschreven gebeurtenissen hebben zien gebeuren. Volgens hem ging op maandag 15 augustus het gerucht rond dat Cornelis had geprobeerd te ontsnappen. Het gerucht zou zijn verspreid door “agenten van de Prins van Oranje”. Volgens een andere bron was het verspreid door een klapwaker die het weer had gehoord van een “onbekende heer”. Als dit lijkt op stemmingmakerij dan was die geslaagd: een opgewonden menigte trok die dag naar de Gevangenpoort. Het gerechtshof vroeg de prins om hulp, maar Willem III wilde zich er niet mee bemoeien. Hij meende dat het Hof zelf de rust wel kon herstellen. Die dag werden er permanent twee schutters bij de gevangenis geplaatst. Een groep mensen wachtte met smart op de terechtstelling van Cornelis de Witt. Door een enkele vonk kon de spanning tot uitbarsting komen.
Op deze plek aan het Plein stond het huis van Nassau Odijk. Daarachter loopt de Doelenstraat waar Willem III 's avonds laat in een onopvallende koets aankwam en uitstapte.
Terwijl de rechtszaak nog voortduurde en de spanning op straat opliep, besloot Willem III naar Den Haag te komen. Officiële archieven reppen niet over dit bezoek, maar zijn bezoek is bekend uit twee bronnen. Advocaat Copmoyer schrijft in zijn dagboek dat de prins op 17 augustus ’s avonds om een uur of elf in een onopvallende koets Den Haag binnenreed. Vergezeld van zijn trouwe adviseur Hans Willem Bentinck stapte hij in de schimmige Doelenstraat uit en ging daar via de achterdeur het huis binnen van de heer van Nassau Odijk. Willem Adriaan van Nassau Odijk woonde op de hoek van het Plein en de Korte Vijverberg en was niet alleen een ver familielid van Willem III, maar ook een van zijn vertrouwelingen. Een ander ver familielid, Willem van Nassau, heer van Zuilestein, zal ook aanwezig zijn geweest. Beide Nassaus waren felle tegenstanders van Johan de Witt. Willem III sprak hier tot diep in de nacht met enkele rechters van het Hof van Holland. Rechters die dus bezig waren Cornelis de Witt te berechten. Daarna vertrok Willem om 2 uur in de nacht weer naar zijn legerkamp in Alphen. De volgende dag kregen verschillende schutters in het geheim opdracht “om zich gereed” te houden4. Ook een andere bron maakt melding van dit bezoek aan Den Haag.
Deze op zichzelf onbewezen verhalen krijgen meer kracht doordat recent de historicus Ronald Prud’homme van Reine ontdekte dat Willem III voor spoedeisende zaken naar Den Haag ging. Bij zijn onderzoek naar de betrokkenheid van admiraal Cornelis Tromp bij de moord op Cornelis en Johan de Witt ontdekte hij dat het archief van Willem III helemaal is ontdaan van stukken over die moord. Hij vond echter wel interessante brieven in het archief van Johan Maurits van Nassau Siegen. Deze graaf was de buurman van Adriaan van Nassau Odijk, maar op dat moment was hij niet thuis (in het Mauritshuis). Hij was veldmaarschalk en op dat moment was hij aan het werk in Muiden. Op 18 augustus vroeg Willem III hem vanuit Den Haag met spoed naar zijn legerkamp in Alphen te komen. De prins had iets spoedeisends, belangrijks en vertrouwelijks te vertellen. De enige belangrijke zaak die op dat moment iets urgents had, was de rechtszaak tegen Cornelis de Witt. Johan Maurits schreef dat hij 19 augustus zou komen. De dag van de moord, 20 augustus, was hij ook nog bij Willem III. Pas op 21 augustus vertrok hij weer naar Muiden5.
Deze geruchten en brieven geven nog niet echt onomstotelijk bewijs dat Willem III het Hof van Holland onder druk zette om Cornelis de Witt te veroordelen. Evenmin leveren ze bewijs dat hij de schutters opzette tegen de gebroeders De Witt. Maar uit de dagen die nog volgen blijkt dat Willem III de mensen die anderen aanzetten tot de moord, geen strobreed in de weg legde. Integendeel, hij ontving ze later zelfs officieel op audiëntie. Dat versterkt het vermoeden dat Willem III betrokken was bij de moord op de gebroeders De Witt.
Cornelis de Witt werd overgebracht naar de Gevangenpoort, de strafgevangenis.
Het Hof van Holland was echter niet tevreden over het resultaat van de verhoren, want de klager en de beklaagde waren bij hun tegengestelde verhalen gebleven. Cornelis de Witt had niet bekend en Tichelaer had zijn beschuldiging niet gewijzigd. Volgens de historicus Rowen sprak vrijwel al het gevonden bewijs in het voordeel van De Witt. Vrijwel alles wat Cornelis had gezegd was bevestigd door getuigen. Vrijwel niets wat Tichelaer vertelde was gesteund door derden. Maar volgens historici als Panhuysen en Zijlmans stond het verhaal van Tichelaer nog helemaal overeind en begon de geloofwaardigheid van Cornelis de Witt scheuren te vertonen6. De rechters van Cornelis de Witt waren verdeeld.
Drie rechters vonden dat er genoeg bewijs was om Cornelis op de pijnbank (’scherper examen’) te laten verhoren. Misschien waren dat dezelfde drie rechters die in het geheim met Willem III hadden gesproken? Alleen rechter Baen vond dat de aanklager, Tichelaer, op de pijnbank moest. De volgende dag besloot men met één stem verschil dat Cornelis aan een ‘scherper examen’ zou worden onderworpen. Scherper examen betekende tortuur (pijniging). Het was niet gebruikelijk om hooggeplaatsten te laten pijnigen, omdat men er van uitging dat dezen altijd de waarheid spraken. Het ‘scherper examen’ was overigens alleen toegestaan als de verdachte niet bekende, terwijl er wel voldoende bewijs was. In deze zaak was dat bewijs er niet. Volgens Panhuysen en Zijlmans was dat in dit geval niet nodig, want in deze zaak ging het om hoogverraad en dan was het niet nodig om voldoende bewijs te hebben.
Op 19 augustus werd Cornelis ’s ochtends naar de pijnkamer gebracht, twee verdiepingen lager dan zijn gevangenis. De scherprechter uit Haarlem, Jan Christiaanszoon zou hem verhoren. Cornelis protesteerde dat zijn rechters er niet bij waren. Tijdens de drieëneenhalf uur lange foltering bekende hij niet. Zelfs de beul zou volgens de verhalen geschokt zijn geweest over de zinloosheid van de foltering. Enkele maanden later zou hij op zijn eigen doodsbed Cornelis’ vrouw nog om vergiffenis vragen. Cornelis had niet bekend en daarmee een juridische overwinning behaald. Hij had nu recht op een gewone rechtszaak voor de Hoge Raad, het andere hoge gerechtshof in Den Haag. Hij had dan ook recht op een advocaat.
Na het ‘scherper examen’ moest er vonnis worden gesproken. Op straat nam de onrust al toe. Schutters waren uit zichzelf de straat op gegaan, “met geladen musquetten ende brandende lonten”, om de druk op de rechters te vergroten. Zij wilden een veroordeling van Cornelis de Witt. In Delft was al een huis geplunderd waarvan men dacht dat daar wapens waren opgeslagen van “verraders” (zoals de aanhangers van De Witt in de ‘volksmond’ werden genoemd). Johan de Witt kreeg het advies om Den Haag te verlaten7. Volgens Copmoyer kwamen op vrijdag 19 augustus de Gecommitteerde Raden bijeen. Dit college was belast met het dagelijks bestuur van het gewest Holland, althans van wat nu de provincie Zuid-Holland was. Het echte bestuur lag in handen van de ‘Staten van Holland’. De gecommitteerde raden maakten zich zorgen over onlusten, maar hadden te weinig troepen om die te onderdrukken. Zij vroegen die middag Willem III per ijlbode om vier compagnieën soldaten te sturen. Willem III gaf geen antwoord.
Den Haag in 1672. In lichtrood de situatie van nu. In donkerblauw enkele grachten van toen, in zwart de straten van toen en de plaatsen die een rol spelen in dit verhaal. 1 = de Kasteleinie, 2 = Rolgebouw, gerechtsgebouw van Hof van Holland, 3 = Gevangenpoort, de strafgevangenis, 4 = Huis van Johan de Witt.
Het vonnis van het Hof van Holland kwam als een verrassing. Volgens historicus Wagenaar waren de rechters erop uit om Cornelis zonder bewijs toch te straffen. Omdat Cornelis onder pijniging niet bekend had, kon hij niet veroordeeld worden, maar de rechtbank vond een oplossing. Het was vermoedelijk griffier Adriaan Pots die ontdekte dat er een precedent was. Je kon ook mensen veroordelen zonder dat je de reden van de veroordeling vermeldde. Dat was al eerder gebeurd. Dit was de manier om Cornelis de Witt te veroordelen en zo gebeurde het ook. Volgens Wagenaar was deze handelwijze zeer ongebruikelijk en was tot dan toe slechts twee keer toegepast en wel bij politieke processen waarbij op oneigenlijke manier een politieke tegenstander werd uitgeschakeld. Volgens Rowen was het zelfs maar één keer gebeurd, maar volgens Panhuysen en Zijlmans wel vaker. Een veroordeling zonder vermelding van het misdrijf was in ieder geval niet gebruikelijk. Dat dit gebeurde geeft aan dat de rechters niet sterk genoeg in hun schoenen stonden voor een eerlijk vonnis. Je zou verwachten dat rechters bij een politiek gevoelig proces juist precies hun beweegredenen voor het vonnis zouden melden. Ze deden dit niet. Het vonnis werd op 19 augustus opgesteld en hield in dat Cornelis al zijn functies verloor, verbannen werd uit Holland en dat hij de kosten van de rechtszaak moest betalen.
De hele tekst luidde als volgt:
’t Hof van Hollandt, gesien ende geexamineert hebbende de stucken ende munimenten, by den Procureur Generaal van den selven Hove, overgegeven, tot laste van Mr. Cornelis de Witt, oud-burgemeester der stad Dordrecht en Ruard van den Lande van Putten, jegenwoordigh Gevangen op de Voorpoort van den selven Hove, midtsgaders syns examinatie ende confrontatien, als mede ’t gene van wegen den voorschreven gevangen is overgelevert, ende voorts overwoogen hebben ’t gene ter materie dienende is, ende eenighsints heeft mogen moveren; verklaert den selven Gevangen vervallen van alle syne Digniteyten ende Ampten, by hem tot noch toe bedient: Bandt hem voorts uyt den Lande van Hollandt ende West-Vriesland, zonder daer oyt wederom in te komen op poene van swaerder straffe, te ruymen deselve Landen met den eersten, ende condemneert hem in de kosten en missen van Justitie tot tauxatie ende moderatie van den voorszijde Hove.
Actum by de heren Adriaen Pauw, Heere van Bennebroeck, Praesident, Aelbrecht Nierop, Willem Goes, Here van Boeckborstenburgh, Frederick van Lier, Here van Soetermeer, Cornelis Baen ende Mattheus Gool, Raedsluyden van Hollandt ende West Vrieslandt ende gepronuncieert op de Voorpoorte van den selve Hove, op den twintichsten Augusti sestien hondert twee en tseventich.
In kennisse van my
Adr. Pot
De volgende dag, zaterdag, 20 augustus, tussen 8 en 9 uur gingen de raadslieden naar de Voorpoort (de Gevangenpoort) om het vonnis bekend te maken. Cornelis de Witt protesteerde hiertegen, want de rechtbank hield immers altijd zitting in de Rolzaal. Zijn verzoek werd niet gehonoreerd vanwege zijn eigen veiligheid, zo werd gezegd. Wie er allemaal aanwezig waren is niet bekend. De rechters waren er bij met enkele ambtenaren van het Hof van Holland. Verder zou Tichelaer erbij zijn geweest, maar niemand uit de kring van Cornelis zelf. Nadat het vonnis was uitgesproken vroeg Cornelis de Witt kwaad waarom hij dan was veroordeeld. De rechters verklaarden dat het Hof geen reden had: “het Hof en heeft geen redenen”. Hierna werd Cornelis teruggebracht naar zijn kamer8.
Volgens één verhaal had een van de rechters, Aelbrecht Nierop, Tichelaer in een hoek van de kamer toevertrouwd dat dit vonnis het beste was dat ze (tegen De Witt) hadden kunnen bereiken. Tichelaer moest nu naar buiten gaan en het volk ophitsen. Hij moest erbij zeggen dat hij, Tichelaer, nooit zou zijn vrijgelaten als zijn beschuldiging niet waar was geweest9.
De houding van de rechtbank is door historici altijd veroordeeld. Het proces werd een ‘wettelijke monstruositeit’ genoemd. De beklaagde was niet schuldig bevonden, maar kreeg toch straf. De klager, die blijkbaar gelogen had, kwam vrij. De houding van de rechtbank is om meerdere redenen vreemd. Cornelis was niet schuldig aan het plan om Willem III te vermoorden. Dat vonden de rechters ook, want anders hadden ze hem de doodstraf gegeven. Toch werd Cornelis bestraft. Tichelaer had iemand ten onrechte beschuldigd, maar werd vrijgelaten.
Pas achteraf hebben onderzoekers bedacht dat Cornelis waarschijnlijk werd veroordeeld voor meineed. Hij had inderdaad gelogen, maar het is onwaarschijnlijk dat hij hiervoor is veroordeeld. Deze reden had gewoon in het vonnis genoemd kunnen worden. De handelwijze van de rechters blijft verdacht. Later verklaarden minstens twee rechters dat het vonnis onterecht was geweest, maar dat ze bang waren om een ander vonnis uit te spreken. Waren ze bang voor het volk op straat of voor de mensen die het vuurtje opstookten?
Je kunt je ook afvragen waarom de rechters zouden geloven dat Cornelis de Witt de eerste de beste misdadiger die zijn huis binnenloopt, vraagt om de prins van Oranje te vermoorden. Als Cornelis de Witt de prins had willen vermoorden had hij toch wel een slimmer plan bedacht en zelf iemand uitgezocht die hij voor die daad geschikt achtte?
Daarnaast gedroeg Tichelaer zich duidelijk verdacht. Hij kwam met veel geld uit het legerkamp van Willem III en ging daarna naar Cornelis de Witt. Ook het verhaal over de Engelse overheersing door Willems huwelijk met een Engelse prinses lijkt wat hoog gegrepen voor een eenvoudige barbier. Er was toen nog geen sprake van dat Willem III zou trouwen. Toen hij veel later zijn Engelse prinses trouwde, kwam dat vrij onverwacht. Het was nou typisch een verhaal dat hoger geplaatsten in het legerkamp van Willem III hem konden hebben ingefluisterd.
Voor het vervolg zie de pagina over de moord.
Dat Tichelaer na zijn bezoek aan Cornelis te bang was geweest om meteen aangifte te doen is ook niet geloofwaardig. Hij was toch ook niet te bang om naar Cornelis toe te gaan en hem zijn gevaarlijke voorstel te doen? Bovendien zei hij dat het Cornelis voorstel was. De enige die bang zou moeten zijn was Cornelis. Tichelaer kon alleen bang zijn geweest als hij de leugenaar was. De rechters moeten dit ook hebben ingezien. Ook in allerlei andere details is het verhaal van Tichelaer onwaarschijnlijk. Het blijft vreemd dat de rechtbank hier niet de juiste conclusie uit trok.
Dat Cornelis de Witt de waarheid niet helemaal sprak is beter verklaarbaar. Het is zeker niet ondenkbaar dat hij het voorstel van Tichelaer met een korreltje zout nam en er daarom tegenover Muys van Holy niet zo zwaar aan tilde. Tichelaer zal zich in zo’n eerste gesprek op de vlakte hebben gehouden. Toen Cornelis de Witt werd gearresteerd zal hij gedacht hebben, dat niet zou worden geloofd dat hij Tichelaer niet serieus had genomen. Daarom kan hij een verhaal hebben verzonnen dat beter in het scenario paste. Maar met de eerste onwaarheid zette hij zich klem.
Voor het vervolg zie de pagina over de de moord.
Eerste versie, 15 juni 2009, bijgewerkt op 26 februari 2015, met dank aan Huub Krabbendam.
Herman Blom, e.a., Joachim Oudaan. Haagsche Broeder-moord of Dolle Blydschap, Utrecht 1982.
Robert Briggs, Early Modern France, 1560-1715, Oxford 1977.
Ruud Beeldsnijder, 'De tong van Johan de Witt. Een politieke afrekening', in: Onvoltooid verleden, juli/augustus 2000, pp 23-24.
Petra Dreiskaämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’. De geschiedenis van het rampjaar 1672. Hilversum 1998
H.E. van Gelder, 'Johan de Witt als Hagenaar', in Jaarboek Die Haghe 1919, pp 87-111.
H.E. van Gelder, ’s-Gravenhage in zeven eeuwen, Amsterdam, 1937.
H.E. van Gelder, 'Schutterij en magistraat in 1672, in: Jaarboek Die Haghe 1937, p. 58 ev.
N. Japikse, Johan de Witt, Amsterdam 1917.
J. Kramer, 'De Europese Grote Mogendheid, 1648-1697', in J. A. van Houtte, Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel VII, Utrecht z.j., 123-161
Luc Panhuysen, De Ware Vrijheid. De levens van Johan en Cornelis de Witt, Amsterdam/Antwerpen 2005.
Luc Panhuysen en Jori Zijlmans, ‘Een beladen proces, Cornelis de Witt in de Gevangenpoort’ in: Spiegel Historiael, jrg. 38, juli/augustus 2003, p. 310–315.
Ronald Prud’homme van Reine, Schittering en schandaal. Biografie van Maerten en Cornelis Tromp, Amsterdam/Antwerpen 2001.
Herbert H. Rowen, John de Witt, Grand Pensionary of Holland, 1625-1672, New Jersey 1978
J. Wagenaar, Vaderlandsche Historie, vervattende de geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, inzonderheid die van Holland, van de vroegste tyden af. XIV, Amsterdam 1770
1. Blom e.a. 25.
2. Beeldsnijder 26-28.
3. Dit feitenrelaas komt grotendeels uit Rowen, Grand Pensionary pp 864- ev en Wagenaar pp 153-ev.
4. Dagboek van Copmoyer, 17 en 18 augustus 1672, bij Blom e.a. 129.
5. Prud’homme van Reine 301-302.
6. Rowen 870, Luc Panhuysen en Jori Zijlmans, ‘Een beladen proces, Cornelis de Witt in de Gevangenpoort’ in: Spiegel Historiael, jrg. 38, juli/augustus 2003, p. 310–315.
7. Van Gelder, ’s-Gravenhage in zeven eeuwen, 163-164.
8. Japikse 242-343.
9. “dat de Ruwaard gebannen zou worden; dat hy ’t niet verder hadt konnen brengen; doch dat Tichelaar nu maar buiten gaan moest, en ’t volk ophitsten, om zulk een schelm, die den Prins hadt willen vermoorden, van kant te helpen.”
Deze pagina is cookie-vrij.
© Voor niet-commercieel gebruik mogen teksten worden overgenomen met bronvermelding of een link naar deze pagina.
Dit geldt ook voor afbeeldingen zonder bronvermelding. Voor gebruik van de andere afbeeldingen moet u zich wenden tot de eronder vermelde eigenaar.
Suggesties voor verbeteringen zijn altijd welkom. Reacties.