Johan de Witt bewoonde in Den Haag het 'Johan de Witthuis', maar hij woonde ook op veel andere plekken in Den Haag. Een korte geschiedenis.
Zie ook:
Over Kneuterdijk 6
Johan de Witt was een van de belangrijkste staatslieden van het gewest Holland en van de Republiek. Hij werkte en woonde het grootste deel van zijn leven in Den Haag.
Johan de Witt werd in 1625 in Dordrecht geboren in een van de Dordtse regentenfamilies. Zijn vader was bestuurder, zijn broer Cornelis zou dit ook worden. Zijn zussen trouwden met belangrijke regenten. Hij kwam uit een echt regentesk milieu waarin men probeerde de banen in het stadsbestuur en het landsbestuur in eigen kring te houden. Na een rechtenstudie in Leiden vergezelde hij met zijn broer Cornelis zijn vader Jakob op een diplomatieke missie naar Scandinavië. Daarna maakten hij en Cornelis de gebruikelijke Groote Tour, de lange reis door Europa die rijke jongelui toen maakten. Zij bleven negentien maanden in Frankrijk en twee maanden in Engeland. Voor Johan de Witt was de keus voor deze landen misschien wel nuttig omdat hij later als regeringsleider juist met deze landen veel te stellen zou krijgen. Bij terugkeer in Holland werkte Johan als advocaat op het kantoor van Johan van Andel, een vriend van zijn vader. Zijn eerste Haagse jaren woonde hij daar ook in huis, in de Nieuwstraat1.
Johan de Witt.
Zijn belangstelling voor politiek kwam toen stadhouder Willem II in 1650 een soort staatsgreep pleegde en Johans vader werd opgesloten in kasteel Loevestein. De Oranjes en de regenten voerden periodiek een strijd om de macht. Johan probeerde zijn vader vrij te krijgen, maar dat lukte alleen maar omdat Willem II dat jaar onverwacht ziek werd en overleed. Het kwam toevallig ook goed uit dat vlak hierop ook de beruchte Oranjegezinde griffier van de Staten-Generaal, Cornelis Musch overleed. De Hollandse regenten konden op het juiste moment een nieuwe griffier benoemen uit eigen kring. Het was een van de stadspensionarissen van Dordrecht, Nicolaas Ruysch2.
Door de benoeming van Ruysch ontstond een vacature in Dordrecht die werd vervuld door Johan de Witt. Omdat Ruysch de vaste vertegenwoordiger van Dordrecht in de Staten van Holland, de regering, was geweest, maakte Johan de Witt zijn entree in de landspolitiek. Hij ging wonen in het stadslogement van Dordrecht op de Lange Vijverberg (nr. 19). Daar verbleven ook andere regenten uit Dordrecht als zij in Den Haag vergaderingen moesten bijwonen. Johan had er een gemeubileerd kamertje en het eten en drinken werd verzorgd door de kastelein van het logement. De Witt viel al gauw op door zijn capaciteiten en kreeg invloed op het landsbestuur. De pensionaris van Dordrecht was namelijk plaatsvervanger van de raadpensionaris van Holland. Dat was de belangrijkste man van het landsbestuur, althans, als de raadpensionaris daar werk van maakte. De toenmalige raadpensionaris was de oudere Adriaan Pauw. Pauw was al eerder raadpensionaris geweest en al op leeftijd. Hij droeg regelmatig taken over aan Johan de Witt 3.
Op de Lange Vijverberg, helemaal rechts stond het logement van Dordrecht. Daar verbleef Johan de Witt toen hij pensionaris van Dordrecht was.
Drie jaar later, op 1 februari 1653, overleed Adriaan Pauw en kwam zijn functie vacant. Er waren niet veel geschikte kandidaten. Dat Johan de Witt als plaatsvervangend raadpensionaris had laten zien dat hij uitermate capabel was hoefde niet voldoende te zijn voor een benoeming. Er werd eerst onderhandeld tussen de verschillende steden. Als iemand uit Dordrecht de ene functie kreeg dan moest de volgende functie door iemand uit Amsterdam worden vervuld. In de Staten van Holland, het landsbestuur, deden achttien steden mee aan de verdeling van functies. Het duurde daarom een half jaar voordat hij dan toch werd gevraagd om raadpensionaris te worden. Zelfs aarzelde hij nog even voordat hij de benoeming accepteerde. Op zijn plaats als stadspensionaris van Dordrecht werd een neef van hem benoemd, Govert van Slingeland4.
Officieel was de raadpensionaris niet meer dan de hoogste ambtenaar van het landsbestuur, de Staten van Holland. Hij was de secretaris, maar in zijn instructie stonden ook politieke taken. Een capabele raadpensionaris kon in praktische zin regeringsleider worden. Johan van Oldenbarnevelt was de eerste raadpensionaris die regeringsleider werd. Na de machtsgreep van Maurits nam de stadhouder die macht over en werd de functie van raadpensionaris uitgekleed. Na het overlijden van stadhouder Willem II werden de rollen omgedraaid. Johan de Witt kon de functie van raadpensionaris weer uitbouwen tot regeringsleider. Zijn instructie gaf hem meer uitgebreide bevoegdheden om het bestuur van Holland te leiden. Het leiderschap bestond er vooral in om de achttien verschillende steden en de edelen van Holland tot één standpunt te brengen. Het nemen van een besluit was een tijdrovende kwestie die het uiterste vergde van de raadpensionaris. Zonder een meesterlijk tacticus als Johan de Witt zou er weinig tot stand komen. Holland was slechts een van de leden van de statenbond die de Republiek der Verenigde Nederlanden werd genoemd. De Republiek werd bestuurd door de Staten-Generaal en daar moest Johan de Witt op dezelfde slimme manier opereren als in de Staten van Holland.
Vergaderzaal van de Staten van Holland op het Binnenhof.
Het was geen goed moment om raadpensionaris te zijn. De Republiek werd meer dan ooit bedreigd door andere landen. Engeland en Frankrijk waren bondgenoot geweest tegen Spanje, maar toen die dreiging was verminderd, kregen ze aandacht voor de Republiek. Ons land was rijk maar klein en leek daarom een leuke prooi voor koningen die hun land wilden uitbreidden.
Ook binnenslands waren er bedreigingen. Na de staatsgreep van Willem II wilden de regenten nooit meer een stadhouder aan de macht hebben. Er volgde een verbeten strijd met de prinsgezinden die Willem III tot stadhouder benoemd wilden hebben. De regenten vormden een kleine groep burgers die andere burgers niet in het landsbestuur toelieten. Niet alleen deze burgers morden steeds meer, maar ook andere groepen hadden hun bezwaren tegen de politiek van de regenten. De groeiende binnenlandse oppositie maakte het de nieuwe raadpensionaris steeds lastiger.
Door zijn nieuwe baan kon Johan de Witt niet op de Lange Vijverberg kon blijven wonen. Het logement van Dordrecht was immers alleen bestemd voor Dordtse stadsbestuurders. Hij huurde eerst woonruimte bij een zekere familie Verbies op de Vijverberg, maar in augustus 1653 huurde hij het grote en statige Huis van Assendelft aan het Westeinde5. Het was een soort stadskasteel, met een binnenhof en daarachter een lange tuin tot aan de Laan. Het huis was eigenlijk te duur voor een beginnend raadpensionaris. Hij had tot dan toe steeds ‘op kamers’ gewoond, maar hij moest nu meubels kopen om het huis in te richten. Omdat hij zelf niets kon kopen stuurde zijn oudere zus Johanna wat oude meubels. Het huis was eigenlijk ook te groot. Hij had één dienstmeid, Lysbeth van der Linde, en die kon het werk niet alleen aan. Johan nodigde daarom af en toe een vrouwelijk familielid uit voor bezoek aan Den Haag met het verzoek om mee te helpen bij de schoonmaak.
De eerste jaren was hij financieel aangewezen op hulp van zijn familie. Hij kreeg wijn uit Dordrecht, van een andere zus leende hij een oude koets. Hij vroeg zijn oom Sijpesteijn om twee goede ‘koetspaerden’ uit te zoeken, want van paarden had hij geen verstand. Johan nam naderhand ook een knecht in dienst, en een koetsier6.
In dit huis woonde Johan de Witt korte tijd op het Westeinde.
Een van de belangrijkste thema’s uit de tijd van Johan de Witt was de strijd tussen regenten en prinsgezinden. Hij was als regeringsleider tevens woordvoerder van de regenten, de zogenaamde ‘staatsgezinde partij’. Partij staat tussen aanhalingstekens, want het ging in deze tijd niet echt om partijen. De staatsgezinden wilden een landsbestuur door regenten die in alle vrijheid konden besturen, de ‘Ware Vrijheid’. Het gewest Holland wilde zo min mogelijk onderworpen zijn aan de statenbond en evenmin aan de stadhouder. Andersom probeerde Holland wel de leidersrol in de statenbond op zich te nemen. Dat lukte omdat Holland meer dan de helft van de belastingen binnen de statenbond opbracht.
Het leiden van een regering werd in deze tijd bemoeilijkt doordat de leden van de regering niet zelfstandig beslissingen konden nemen. De leden van de regering, de Staten van Holland, waren immers slechts vertegenwoordigers van hun steden. Ze kregen opdracht om een bepaald standpunt in te nemen, maar als de vergadering tot een ander voorstel kwam dan moesten de vertegenwoordigers weer naar hun stad terug om nieuwe instructies te halen. Er moest heel heen en weer gereisd worden voordat de stadsbesturen van bijvoorbeeld Medemblik en Dordrecht het met elkaar eens waren geworden. Johan de Witts moest volgens zijn instructie de statenleden op één lijn te brengen. Intelligentie, ijver en een enorme dossierkennis waren niet voldoende om dit logge landsbestuur te laten werken. Hoewel hij op het persoonlijk vlak onkreukbaar was, nam hij in zijn werk toevlucht tot methodes die niet netjes en niet geoorloofd waren. Van mensen die hun benoeming aan hem te danken hadden vroeg hij bepaald stemgedrag. Ook vroeg hij inlichtingen als wederdienst. Wie hem niet openlijk wilden schrijven kon dat doen via “Monsr. Franq Bisdommer, wonende alhier op de Plaets”. Volgens zijn instructie mocht hij zich niet bemoeien met de benoeming van mensen, maar het was misschien de enige manier om het landsbestuur te laten functioneren. In omringende landen hadden de koningen het makkelijker.
Ondanks deze koehandel stond Johan de Witt bekend als onkreukbaar. In privézaken was hij inderdaad onkreukbaar. Hij accepteerde geen geld, cadeaus en hoorde tot de weinige mensen die niet door Lodewijk XIV konden worden omgekocht. Hij leek weinig waarde te hechten aan geld of persoonlijke status. Maar de status van zijn ambt achtte hij wel hoog. Hij eiste bijvoorbeeld dat zijn klerk de hoed af nam als hij het kantoor binnenging. Zijn prinsgezinde klerk was hier zo boos over, dat hij later geheimen doorspeelde en daarmee Johan in problemen bracht. Johan moet de tegenzin hebben gemerkt, maar hij was niet geïnteresseerd in wat de lagere burgerij van hem dacht. Deze houding zou hem fataal worden7.
Gebouw van de Staten van Holland op het Binnenhof.
Johan de Witt was zeventwintig jaar toen hij regeringsleider werd, maar hij ging niet zwaar gebukt onder de ernst van zijn zware functie. Zijn biograaf Rowen schrijft bewonderend dat hij nog tijd had om te dansen, meisjes het hof te maken en ander vertier te zoeken. Op feestjes voelde Johan zich als een vis in het water, zo schreef hij zelf. Het sociale leven van de Haagse beau monde werd geleid door veldmaarschalk Johan Wolfert van Brederode. De veldmaarschalk woonde in een nieuw huis, de Hof van Brederode, schuin op de hoek van de Lange Houtstraat en het Korte Voorhout. De veldmaarschalk was verwant met de Oranjes maar hij steunde de ‘partij’ van De Witt. Dat was handig, want hij had veel politieke invloed onder de adel.
Brederodes oudste dochter Amélie leidde een van de chique vriendenclubs waarin de jonge elite zich vermaakte. De Franse naam van de club was ‘Ordre de l’Union de la Joye’. Op 23 februari 1653 werd Johan toegelaten omdat hij beschikte over voldoende levenslust, humor en danskwaliteiten8. Zijn hoge functie zal zeker hebben geholpen om toegang te krijgen tot dit overwegend adellijke gezelschap. Anders dan de vroegere raadpensionaris Van Oldenbarnevelt had hij weinig problemen met het standsverschil en ging hij makkelijk om met de Nassaus, Wassenaer van Obdams en andere edelen die bij Brederode langskwamen. De vrouwelijke leden van de ‘Ordre’ vroegen hem herhaaldelijk om een gunst. Meestal wist hij de verzoeken op een charmante manier af te wimpelen, maar hij als het hem goed uitkwam gaf hij ook wel eens toe. Toen Margaretha van Nassau hem in 1654 om een gunst vroeg stuurde hij het meegestuurde cadeautje terug met een verwijzing naar zijn instructie: hij mocht geen ambten verdelen en geen geschenken aannemen. Hun vriendschap leed er niet onder. Hij zou zelfs verliefd op deze adellijke jonkvrouw zijn geweest. Zijn vader vond dat hij een huwelijkspartners uit zijn eigen stand moest zoekenn. Was zijn vader misschien beducht dat Johan door een huwelijk in een oranjegezinde familie de steun van de regenten zou verliezen? Johan was een verstandige zoon en volgde het advies van zijn vader. In Amsterdam werd zijn liefde beantwoord9.
Daar trouwde hij namelijk op 15 januari 1655 met de 19-jarige Wendela Bicker. Het werd een gelukkig huwelijk. Wendela was de klassieke huisvrouw. Johan zou vooral door haar steun zijn zware baan zo lang hebben volgehouden10. Haar familie was een van de machtigste en rijkste families van Amsterdam. Zowel in privézaken als in de politiek ondervond hij veel steun van zijn schoonfamilie. Wendela’s oom Cornelis de Graeff, heer van Zuidpolsbroek was burgemeester van Amsterdam en domineerde de Amsterdamse regenten11.
Het huis op het Westeinde beviel Wendela blijkbaar niet erg, want na het huwelijk ging Johan verhuizen. Ze woonden korte tijd in de Wagenstraat, ergens vlak bij de Wagenbrug. Daarna woonden ze korte tijd in de Vlamingstraat. Op 1 mei 1656 vonden ze een huis voor langere tijd. Ze huurden van een zekere Servaes van Panhuys een huis op de hoek van de Herengracht en de Fluwelen Burgwal. Met hulp van zijn schoonfamilie werd Johan rijker. Wendela erfde van haar moeder 110.000 gulden. Hun zwager Jean Deutz hielp bij het beleggen van dit geld. De manier waarop hierbij persoonlijke belangen en staatsbelangen werden verweven zou tegenwoordig niet netjes gevonden worden. Maar de toenmalige normen waren anders. Johan de Witt gold toen als het toonbeeld van fatsoen.
De verschillende huizen van Johan de Witt in Den Haag.
Nu Johan niet meer alleen woonde werd er wel geld besteed aan de inrichting van het huis, bijvoorbeeld aan voldoende meubels en aan behang van goudleer. Er werden ook slaapkamers ingericht voor gasten die na een avond eten en drinken wilden blijven slapen. Er kwam ook meer personeel: drie vrouwelijke bedienden, een min en een koetsier. Johan kocht een eigen koets, die later werd gesierd met een familiewapen. Johan had dat niet nodig gevonden, maar zijn minder eenvoudige broer Cornelis vond dat Johan meer status moest tonen. Het personeelsbestand thuis bestond ook nog uit de Johans ambtelijke klerken. Bestuurders werkten veel thuis en daar werkten dan ook hun klerken. De vier à vijf klerken die Johan de Witt had konden meteen worden ingeschakeld om eten te serveren voor hoog bezoek.
Vlak voor de kerst van 1660 veroorzaakte een storm veel schade aan het huis op de Herengracht. Dit was misschien de aanleiding om een nieuw huis te zoeken, want op 1 mei 1661 huurden ze een groter huis aan de Hofsingel. Net als het huis aan de Herengracht is ook over dit huis niet veel bekend. Een groot deel van de Hofsingel bestaat niet meer omdat hier nu het gebouw van de Tweede Kamer staat. Het huis lag dus dicht bij zijn werkplek op het Binnenhof. De tuin grensde aan die van het Mauritshuis, aan het Plein. Alleen de voormalige slotgracht van het Binnenhof lag er nog tussen12.
Ligging van het huis van Johan de Witt aan de Hofsingel. In lichtrood de situatie van nu. In zwart de bebouwing uit de tijd van Johan de Witt. Bij de zwarte pijl stond vroeger het huis van Johan de Witt. Vanuit de tuin kon je, over de slotgracht uitkijken op de tuin van het Mauritshuis (die lag niet bij het huis zelf). Daarachter lag het Plein.
In het huis aan de Hofsingel had Johan de Witt de mooiste tijd van zijn (Haagse) leven. Hij en zijn vrouw kreeg zeven kinderen, waarvan er vijf volwassen werden. Ook zijn vader kwam bij hen inwonen. Johan had in Den Haag een baantje voor hem gevonden en daarvoor moest hij in Den Haag wonen. Jakob trok ook bij hen in. In 1663 werd zijn broer Cornelis benoemd in het College der Gecommitteerde Raden. Cornelis kwam daarom tijdelijk aan het Lange Voorhout wonen.
Maar net toen Johan op het hoogtepunt van zijn macht stond werd zijn vrouw plotseling ziek. Op 1 juli 1668, terwijl de moeizame vredesonderhandelingen tussen Frankrijk en Spanje bezig waren, overleed zij. Vreemd genoeg waren familie en vrienden verbaasd over zijn verdriet. Hij was blijkbaar zo beheerst en koelbloedig dat ze zoveel smart niet van hem verwachtten. Hij probeerde ontslag te krijgen, maar hij kon niet worden gemist. Zijn salaris werd met terugwerkende kracht verdubbeld en bovendien aangevuld met een bonus. De Staten van Holland gaven hem 45.000 gulden in staatsobligaties en de Hollandse Ridderschap deed daar nog eens 15.000 gulden bij. Het voorstel van de afgevaardigde van Dordrecht om hem 100.000 gulden te geven wees hij zelf af.
In deze tijd lijkt het hem alleen op financieel gebied voor de wind te zijn gegaan. Het verlies van Wendela was zwaar en ook in politiek opzicht werd het een moeilijke tijd. Zijn positie was dan wel onder regenten bijna onaantastbaar, maar in het land groeide de oppositie. Zijn greep op de prinsgezinden werd zwakker.13.
Na het overlijden van Wendela ging Johan de Witt meer aandacht besteden aan zijn kinderen. Hij vond er onverwacht hulp bij. Zijn zwager Gerard Bicker, heer van Zwieten, had met Johans hulp de functie van rekenmeester van de Domeinen van Holland gekregen en moest in Den Haag komen wonen. Johan was op zoek naar een ander huis en vond er op de Kneuterdijk twee naast elkaar. Die waren door een andere zwager, Mattheus Hoeufft, na zijn overlijden nagelaten. Het ene was verhuurd aan de Verenigde Oostindische Compagnie, maar dit bedrijf wilde voor Johan de Witt graag verhuizen. Johan de Witt ging wonen in het huis dat er nog staat op Kneuterdijk 6. Het gezin Bicker trok in het huis daarnaast, vroeger Kneuterdijk 8. Na de verhuizing in september 1669 kon de familie Bicker voor de kinderen van Johan zorgen. Op tot 1 mei 1672 verhuisden ze naar de Houtstraat en toen kwamen Johans oudere zuster Johanna en haar man Jacob van Beveren op Kneuterdijk 8 wonen. Jacob, heer van Zwijndrecht, was lid geworden van de Gecommitteerde Raden, net als eerder Cornelis de Witt14.
Johan de Witt nam oppositie van de prinsgezinden, dominees en lagere burgerij iet zo serieus, maar de dreiging uit het buitenland wel. Engeland en Frankrijk waren bondgenoot geweest in de strijd tegen het machtige Spanje, maar toen Spanje voor hen geen bedreiging meer was kregen ze andere plannen met Nederland. De Nederlandse Republiek was van hulpeloos opstandelingenstaatje een rijke, bloeiende handelsnatie geworden, die vanwege het kleine aantal inwoners een aantrekkelijke oorlogsbuit voor een ambitieuze koning was. Daarbij kwam dat Engelse kooplieden het van de Hollanders verloren. Nederlandse schepen namen in rap tempo de de handel van Engelse kooplieden in Zuid-Europa over. De economie leed daar zo onder dat het Engelse parlement een verbod uitvaardigde voor Nederlandse schepen om goederen te lossen die niet in Nederland waren gemaakt: de Navigation Act of Acte van Navigatie uit 1651. De handel op Engeland was niet zo groot, dus was de schade in Holland niet erg belangrijk. Een tweede probleem vormden de Engelse toenaderingspogingen. Het Engelse parlement had een unie voorgesteld zoals met Schotland, maar de Staten-Generaal hadden dit afgewezen. De verhoudingen waren beslist niet goed en in 1651 gingen de Engelsen op zee Nederlandse schepen in beslag nemen wegens overtredingen van de Navigation Act.
Een tweede pijnpunt was de royalistische activiteit in Nederland. In Engeland was de koning afgezet en onthoofd. Het parlement had Oliver Cromwell aangesteld als regeringsleider. Een deel van de royalistische oppositie was maar Nederland gevlucht. In Den Haag woonde de bekende en invloedrijke Winterkoningin, een tante van de onthoofde koning. Ook de moeder van de nog jonge Oranjeprins Willem III, Mary Stuart, was een Engelse prinses. Zij moest twee mensen op de troon brengen: de Engelse kroonprins in Engeland en Willem III als stadhouder in de Republiek. Omdat Oranje en Stuart zo met elkaar verbonden wilde Cromwell dat de royalisten en Oranjegezinden in Nederland geen kans kregen om activiteiten te ontplooien. De Hollandse regenten dachten daar net zo over, maar Johan de Witt kon niet helemaal doen wat zij wilden. De prinsgezinde oppositie in Nederland was sterk genoeg om rekening mee te moeten houden.
De Engelse frustraties waren zo groot dat een oorlog, de Eerste Engelse Oorlog, niet was te voorkomen. Deze oorlogduurde van 1652 tot en met 1654 en werd een opeenvolging van verloren zeeslagen. Door de zware Engelse eisen verliepen de vredesonderhandelingen niet makkelijk. Naast de eis van een politieke unie wilde het ook dat het gewest Holland Willem III uit zou sluiten van functies als het stadhouderschap. Johan de Witt had natuurlijk geen bezwaar om aan die eis te voldoen, maar gezien de politieke macht van de prinsgezinden kon hij niet openlijk aan Cromwells eisen voldoen. De betreffende bepaling, de Acte van Seclusie, werd daarom als geheime bijlage toegevoegd aan het vredesverdrag. Toen het bestaan van de acte uitlekte gaf hij de Hollandse gezanten opdracht om haast te maken en de Acte van Seclusie nog snel aan Cromwell te overhandigen voordat de Staten-Generaal een andere opdracht gaf. Op deze manier kwam het tot vrede, maar de prinsgezinden waren boos. Zij vonden zijn gedrag op gespannen voet staan met de Unie van Utrecht, de grondwet van de statenbond. Holland mocht niet op eigen houtje besluiten nemen over het stadhouderschap. Johan de Witt verdedigde zijn gedrag in de bekende ‘Deductie’. Hij schreef daarin dat de Unie van Utrecht niet meer was dan een verbond van zeven soevereine staten. Holland kon als zelfstandige staat zelf bepalen of het een stadhouder aanstelde of niet. Dat was volgens de letter van de wet niet helemaal duidelijk, maar hij had meer gelijk dan ongelijk. Ook schreef hij dat de zoon van een stadhouder niet automatisch het recht had om ook stadhouder te worden. De Staten van Holland accepteerden zijn uitleg, maar de prinsgezinden verwierpen hem.
Met veel trammelant was het dan toch vrede geworden. De op 8 mei 1654 gesloten vrede viel niet slecht uit voor Holland. De jaren hierop hoorden tot de beste jaren van de Gouden Eeuw, in ieder geval voor Holland15.
Na het onverwachte overlijden van Oliver Cromwell heerste zijn zoon Richard slechts korte tijd. Al snel werd door ontevreden Engelsen een nieuwe staatsgreep gepleegd. Karel II, de Engelse kroonprins, verbleef in ballingschap in de Spaanse Nederlanden (de zuidelijke Nederlanden, België), maar was op dat moment in Breda op bezoek bij de Oranjes. Johan de Witt had de royalisten steeds tegengewerkt en moest nu zijn politieke koers wijzigen. Hij had wat goed te maken en nodigde Karel uit om via Den Haag naar Engeland te gaan. Karel nam dat aanbod aan en vertrok naar Den Haag. Van 25 mei tot 2 juni was hij het middelpunt van de feestelijkheden. Mensen die wettige regering van Engeland onder Cromwell hadden gesteund moesten nu erg hun best doen om hun imago bij de nieuwe regering van Engeland op te poetsen. Iedereen verdrong zich om audiëntie te krijgen, van het stadsbestuur van Amsterdam en vertegenwoordigers van andere koningen tot allerlei hoogwaardigheidsbekleders uit Engeland. Karel was zo gelukkig met zijn benoeming dat hij alles excuses met voorkomende vriendelijkheid accepteerde16.
Maar in Engeland zette Karel II de anti-Nederlandse politiek van Cromwell voort. Er was één groot verschil. Hij wilde Willem III als stadhouder geïnstalleerd zien. Misschien hoopte hij dat de jonge en onervaren Willem III een minder lastige tegenstander zou zijn. Deze machtswisseling zou nog even op zich laten wachten en tot die tijd behielp hij zich met het opstoken van de prinsgezinden. Een naïeve Franse ritmeester, Buat, liet zich zelfs meeslepen in een pro-Engels complot tegen de Republiek. Hij begin een stommiteit en eindigde op het schavot. Daarmee werd hij martelaar voor de prinsgezinde zaak. Berucht werd de Engelse ambassadeur Downing. Downing was eerst ambassadeur van de Engelse republikeinen, maar in 1660 liep hij snel over naar de royalisten. Hij werd weer ambassadeur in Den Haag. In ons land werd hij berucht door de manier waarop hij vroegere medestanders aan de koning verraadde. Naar hem is vreemd genoeg nog een bekende straat in Londen vernoemd. Karel II stookte niet alleen in onze binnenlandse politiek, maar hij begon ook een nieuwe oorlog. Die liep voor hem slecht af. Johan de Witt had veel tijd gestoken in een vloot met betere schepen. Bij de voorbereiding van de bekende tocht naar Chatham speelden hij en zijn broer Cornelis een grote rol. Bij de Vrede van Breda op 31 juli 1667 behield de Republiek Suriname, maar de Engelsen kregen daar Nieuw-Nederland voor terug, het latere New York.
Het tweede buitenlands probleem was de ongebreidelde expansiedrift van de Franse koning Lodewijk XIV. Lodewijks eerste doelwit waren de Zuidelijke, Spaanse, Nederlanden (ongeveer huidig België). Frankrijk hengelde al langere tijd naar een verdeling van de dit gebied tussen Frankrijk en de Republiek. Heel wat Nederlandse politici waren daarvoor omgekocht. Toen de Spaanse dreiging voor ons land afnam werd men steeds minder enthousiast voor zo’n opdeling van de Zuidelijke Nederlanden. Vooral de staatsgezinde partij zag liever dat de Spaanse Nederlanden behouden bleven als buffer tussen Frankrijk en ons land.
In 1667 begon Frankrijk een nieuwe oorlog tegen Spanje. Met lede ogen zag men in ons land de Franse opmars in de Zuidelijke Nederlanden. Johan de Witt probeerde de Fransen te ontmoedigen door subtiele hints over een bondgenootschap met Spanje. Hij balanceerde hiermee op het scherpst van de snede, maar dat deden zijn tegenstanders ook. De Engelse koning Karel II onderhandelde in het geheim met Lodewijk XIV over een gezamenlijke oorlog tegen Nederland. Nu werden ze het daar nog niet over eens. Johan de Witt slaagde er zelfs in om Engeland mee te krijgen in een drievoudig verbond tegen Frankrijk, de Triple Alliantie van 1668. Dit verbond met de Republiek, Engeland en Zweden hield Frankrijk even in toom, maar de Engelse koning Karel II kon elk moment van bondgenoot veranderen17.
Johan de Witt kampte als raadpensionaris met een toenemende prinsgezinde of oranjegezinde oppositie. Het uitvaardigen van de Acte van Seclusie (Willem III uitsluiten van het stadhouderschap) werd hem zeer kwalijk genomen. De strijd tussen staatsgezinden en prinsgezinden was zo verhit dat er nauwelijks werd geluisterd naar elkaars argumenten. De ene partij was en bleef tegen het stadhouderschap, de andere partij was er voor. Dat kwam mede omdat de prinsgezinde partij een verzameling van zeer verschillende groepen was die niet een gezamenlijk doel hadden. De echte prinsgezinden hadden alleen dynastieke belangen. Willem III moest stadhouder worden met zoveel mogelijk macht. Sommige edelen kozen de kant van de staatsgezinde partij, maar de adel was in het algemeen prinsgezind. Veel edelen vonden een baantje aan het hof of in het leger. Vooral het landleger zag in de prins van Oranje de ideale pleitbezorger voor uitbreiding. De predikanten waren alleen prinsgezind omdat de stadhouder geacht werd de ‘ware godsdienst’, het calvinisme, te beschermen. In werkelijkheid waren de Oranjes juist vrij tolerant tegen andere godsdiensten, maar stadhouder Maurits had om politieke redenen al de kant van de strenge dominees gekozen. Van zijn opvolgers werd hetzelfde verwacht. Tenslotte verzetten de andere gewesten van de Republiek zich tegen de overheersing van Holland. Een Oranje-stadhouder had in het algemeen meer oog voor de belangen van deze gewesten en daarom neigden deze naar een prinsgezinde houding.
De regenten vormden alleen de bovenlaag van de burgerij. Het was een relatief kleine groep families die elkaar de baantjes toeschoven en de dienst uitmaakten. In eerste instantie wilde men de functies alleen maar eerlijk verdelen, maar het werd steeds meer een systeem waarbij de functies door slechts enkele families werden vervuld. Capabele buitenstaanders kwamen niet gauw in aanmerking voor een bestuursfunctie, tenzij ze in de juiste familie hun vrouw vonden. De meeste burgers, van notarissen, artsen, apothekers en rijke kooplui tot ambachtslieden, voelden zich buitengesloten. Uit hun kring kwam een felle oppositie tegen de regenten en dan met name tegen het boegbeeld van de regenten, Johan de Witt. Ook zij hoopten dat Willem III hun achterstelling zou opheffen.
Johan de Witts wat arrogante houding maakte hem zeker niet geliefd bij de “lagere” burgerij. Na verloop van tijd kreeg hij ook in eigen kring te maken met oppositie, met name uit Amsterdam. Daar kwam een groep regenten aan de macht, die wel voordeel zag in de aanstelling van Willem III tot stadhouder.
De belangen van Willem III werden vooral behartigd door zijn moeder, de Engelse prinses Mary Stuart. Zij was de iets jongere zus van Karel II, die in 1660 koning van Engeland werd. Ook Amalia von Solms, de weduwe van Frederik Hendrik, was soms woordvoerder van de prinsgezinden. Vanaf 1660 werden de prinsgezinden gesteund door Karel II.
In kleine stapjes dwongen de prinsgezinden steeds weer iets af voor Willem III. In maart 1666 hadden de Staten van Holland met tegenzin besloten om Willem op hun kosten op te laten voeden. Hij werd ‘Kind van Staat’. Willem III leerde staatkunde van Johan de Witt en van die kennis zou hij altijd profiteren. Johan de Witt en Willem III gingen correct met elkaar om, maar zij werden geen vrienden.
Mede onder druk van een dreigende Frans-Engelse aanval besloten de Staten van Holland in december 1671 Willem III te benoemen in de Raad van State. Dat was een eerste stap op weg naar een benoeming als kapitein-generaal, bevelhebber van het leger. De functie van stadhouder bleef nog steeds uitgesloten en voor alle zekerheid werd op 5 augustus 1667 het ‘Eeuwig Edict’ aangenomen. Dat was een verklaring dat Willem III nooit stadhouder mocht worden. De opsteller van dit edict was niet Johan de Witt. Het werd opgesteld door Caspar Fagel en Gillis Valckenier. Fagel zou onder Willem III raadpensionaris van Holland worden. Willem III accepteerde het Eeuwig Edict18.
Terwijl Willem III verder werkte aan het herstel van het Oranje-stadhouderschap sloot zijn oom Karel II met Lodewijk XIV het geheime Verdrag van Dover. Daarin verdeelden zij de opbrengst van een oorlog tegen ons land al vast. De Triple Alliantie, het verbond tussen Engeland, Zweden en de Republiek, was slechts tijdelijk geweest.
Donkere wolken pakten zich samen boven ons land. Karel II rechtvaardigde een oorlog tegen ons land met de weigering om zijn neefje Willem tot stadhouder te benoemen. Lodewijk XIV rechtvaardigde oorlog door gebrek aan steun tegen Spanje. Na eerst niet negatief te zijn geweest tegen Franse annexatieplannen van de Spaanse Nederlanden (ongeveer het huidig België) was ons land zich er fel tegen gaan verzetten.
Toen de oorlog uiteindelijk uitbrak werkten Johan de Witt en Willem III samen aan de oorlog, maar De Witt werd het slachtoffer van een lastercampagne. Het regende pamfletten tegen hem. Enkele pamfletschrijvers riepen op om hem en zijn broer Cornelis te doden. Op 21 juni werd Johan op weg naar huis bij de Gevangenpoort aangevallen. Een van de daders werd gepakt, berecht en onthoofd.
Johan de Witt was gewond en aan bed gekluisterd. Er was geen capabele opvolger die zijn beleid kon voortzetten. Beginnend met Dordrecht dwongen opstandige burgers de stadsbesturen het Eeuwig Edict te herroepen. In juli 1672 herriepen de Staten van Holland het Eeuwig Edict en werd Willem III tot stadhouder benoemd. Vervolgens werden de aanhangers van De Witt in de stadsbesturen vervangen door aanhangers van Willem III. Johan de Witt verloor al zijn politieke macht en zag in dat hij niet meer effectief kon regeren. Hij diende bij de Staten van Holland zijn ontslag in als raadpensionaris. Die willigde het met tegenzin in. Op 20 augustus, de dag dat Johan en Cornelis de Witt werden vermoord, vergaderde de Staten van Holland over zijn opvolging.
Zijn broer Cornelis, was gearresteerd op beschuldiging van samenzwering tegen Willem III. De rechtszaak eindigde onverwacht met een dubieus vonnis. De rechters straften hem met verbanning, maar het volk wilde de doodstraf. Het kwam tot een volksoploop rond de gevangenis. Johan de Witt, die dicht bij de Gevangenpoort woonde, kon zijn broer nog wel opzoeken in de gevangenis, maar er niet meer uit. De gebroeders De Witt zaten opgesloten. Toen de burgers van Den Haag hun kans schoon zagen bestormden zij de gevangenis, haalden de beide broers eruit, en vermoorden hen op straat.
Johan de Witt op de Plaats. Hij wijst naar de plek waar hij vermoord is.
Onthulling standbeeld Johan de Witt op de Plaats
(prentbriefkaart Lud Fischer)
Aan dit verhaal wordt nog gewerkt, juni 2009
Henriette J.J.M. van Diepen, ‘Geschiedenis van de huizen aan den Lange Vijverberg’, in: Jaarboek Die Haghe 1945, pp 1-62.
H.E. van Gelder, Johan de Witt als Hagenaar, Jaarboek Die Haghe 1919, pp. 78 e.v.
G.W. Kernkamp (bew), Robert Fruin, Brieven van Johan de Witt, meerdere delen, Amsterdam 1906
M. Lulofs, ‘Van kroeglopers tot kamerleden. Een bijdrage tot de bouw- en bewoningsgeschiedenis van de omgeving van het Binnenhof’, Jaarboek Die Haghe 1987, pp. 169-217
Luc Panhuysen, De Ware Vrijheid. De levens van Johan en Cornelis de Witt, Amsterdam/Antwerpen 2005
C.W. Royaards en J. van Reyst, Het Johan de Witt-huis, [’s-Gravenhage] 1966.
Herbert H. Rowen, John de Witt, Grand Pensionary of Holland, 1625-1672, New Jersey 1978
Herbert H. Rowen. Johan de Witt, staatsman van de ‘Ware Vrijheid, Leiden 1983.
z.n., ‘De woning van Johan de Witt’, in Mededeelingen van de Vereeniging ter beoefening der geschiedenis van ’s-Gravenhage, deel II, ’s-Gravenhage 1876
1. Rowen 18-24.
2. Rowen 9-11, 25-26.
3. Van Gelder 94, Panhuysen 171.
4. Van Gelder 95, Kernkamp I 86, Rowen 27-49.
5. Op 21 augustus 1653 schreef hij aan zijn nichtje Catharina van Sijpesteijn: Ick ben over eenige dagen metterwoon getrocken in ’t huyse van den Heere van Assendelft in ’t Westeynde, daer den Heere van Wimmenum voor desen heeft gewoont, ende geniete jegenwoordich aldaer het bijwonen ende de hulpe van voornoemde mijne suster; ende versoecke derhalve gansch gedienstlich dat UE deselve wat geselschap gelieve te comen houden.
6. Zie hiervoor de brieven van Johan de Witt in: Kernkamp I 79-86.
7. Panhuysen 166-171, Kernkamp I 233.
8. Rowen 65, Van Gelder 97.
9. Van Gelder 95-96, Panhuysen 171-174, Rowen Grand Pensionary 97-98, Kernkamp 267-268.
10. Van Gelder 98.
11. Panhuysen 183.
12. Panhuysen 171-174, Rowen 66-132, Enno van Gelder, De Witt als Hagenaar 99—100, Van Sypesteyn, Huiselyk leven van Johan de Witt 155-56, huurovereenkomst met Servaes van Panhuys, 15 jan, overeenkomst tussen De Witt en Maximiliaan van der Guch, 22 mei 1636, ARA StH D31; bij opgravingen in 1986 en 1987 werden restanten gevonden van het huis van Johan de Witt op een voormalig parkeerterrein aan de Hofsingel, achter Binnenhof nrs. 4-5, zie ook Lulofs, pp 178-185.
13. Rowen 187-190.
14. Rowen 491-493, Royaards 31.
15. Rowen 56-64.
16. anhuysen 280-282, L. Wichers, ‘De laatste dagen van het verblijf van Karel II in de republiek der Vereenigde Nederlanden’, In: Tijdschrift voor geschiedenis. - [S.l.]. - Jrg. 2 (1887) ; p. 377-401 en jrg. 3 (1888) ; p. 42-55, Antonia Fraser, King Charles II, London 1979, pp 173-176..
17. Rowen 104-106, 178-198.
18. Rowen 160-176, 204-220.
Deze pagina is cookie-vrij.
© Voor niet-commercieel gebruik mogen teksten worden overgenomen, met bronvermelding of een link naar deze pagina.
Bij de afbeeldingen ligt dat anders: veel afbeeldingen zijn niet mijn eigendom en er kunnen nog rechten op rusten.
Suggesties voor verbeteringen zijn altijd welkom. Reacties.